De dienstboden-quaestie en nog wat...
Wie uwer heeft niet gehoord van Neeltje Lokerse - de nog steeds in hare Zeeuwsche dracht gekleed-gaande ongehuwde moeder van een thans reeds vrij grooten jongen, die het heele land indertijd van zich liet spreken, door de aandacht welke zij opzettelijk op zich vestigde, langs verschillende wegen, met hare redevoeringen en lezingen en geschriften. - -
Neeltje Lokerse is in haar jeugd dienstbode geweest en heeft als zoodanig een rijke ervaring opgedaan, natuurlijk.
Die ervaring deed haar een dik boek schrijven: ‘Bertha van Doorn’, waarvan zij mij een pres.-ex. zond.
Dat dit boek, dit getuigenis zou ik liever willen zeggen, geen aanspraak maakt op letterkundige waarde, ik geloof niet, dat ik de schrijfster beleedig, indien ik vooronderstel, dat zij-zelve de eerste zou zijn zulks te erkennen.
Ook om ‘sensatie’ te maken is dit boek niet geschreven.
Want, het bevat noch schokkende tooneelen, noch een of andere toespeling op de eigen levensgeschiedenis van Neeltje Lokerse. - Integendeel, hare Bertha is een zoo volmaakt deugdzaam wezen, eene die, ondanks de zeer vele verleidingen van Amsterdam, zich zóó buitengewoon zedig gedraagt, dat men haar wel wat héél brave-Hendrikje-achtig gaat vinden op den duur, en haar wonderlijkgelukkig eindlot dan ook niet bepaald waarschijnlijk kan vinden.
En toch is Bertha van Doorn een zeer lezenswaardig boek.
Lezenswaardig voor de mevrouwen!
Want, het is een boek waarin deze kunnen lezen hoe het leven is in hare mooie huizen, - beschouwd van den kant der dienstboden.
De mevrouwen, - ik heb dit vele malen reeds herhaald in dit Blad, - plegen namelijk de dienstboden-quaestie alleen te bezien van haren eigen kant, die der meesteressen. Zij staan er niet bij stil op welk een geheel andere wijze diezelfde zaak is te beschouwen, niet vanuit de huiskamer, maar van uit de keuken.
En, om die reden zou ik het boek van Neeltje Lokerse in veler handen wenschen. -
Zij toch schrijft en getuigt met de ervaring en het begrijpen eener vrouw, die zelve behoort tot de werkende klasse, die zelve heeft meegeleefd het ‘dienstmeisjes’-bestaan, die daardoor óók weet van de niet te zeggen verleiding waaraan zulk een jong ding, dat uiteraard op een geheel andere wijze met heeren omgaat dan de dochteren des huizes, onophoudelijk blootstaat.
't Is zoo gemakkelijk te oordeelen en te ver-oordeelen, indien gij U niet verplaatst in den toestand, den gedachtenkring, de moeilijkheden dergenen die gij veroordeelt.
Ik voor mij ben overtuigd, dat het ‘fatsoen’ en de ‘zedelijkheid’ van 99 onder 100 ‘fatsoenlijke’ en ‘zedelijke’ ‘dames’ schitterend fiasco zouden maken, waren zij blootgesteld aan de verleiding van het dienstmeisje-bestaan, laat mij liever zeggen werden aangeboden aan haar de pretjes en verlokkingen en den familiaren omgang met den man, waarvan de gebruiken der maatschappij haar verstoken doen zijn juist dóór haar ‘dame’-schap.
Jaloezie, kleingeestige jaloezie in deze opzichten, ziedaar óók nog een bijkomstige maar dagelijks-voorkomende reden van misverstand tusschen zoo menige quasi-preutsche meesteresse en hare vroolijke, jonge, levenslustige, bij het manlijke geslacht in den smaak vallende ondergeschikte. -
Daar zijn in dit opzicht de leveranciers, en hunne jolige knechts, de vrienden van den zoon des huizes, deze en de meneer-zelf misschien, die allen min of meer beïnvloed worden door de frissche, voor hunne familiare toenadering niet onvatbare dienstbode, welke harerzijds hunne avances aanneemt, aanmoedigt, een beetje met hen coquetteert, zich