vanzelve vragen op den voorgrond waarop wij het antwoord zoeken.
De vragen, die zich hierbij voordoen, zijn:
Waarom zijn de volgelingen van Mahomed wèl in waarheid Mohamedanen?
Waarom zijn de volkeren van het Oosten wèl in waarheid trouwe volgers van de leer hunner profeten?
Mijn antwoord is: omdat zij het kunnen zijn.
Maar waarom zijn de Christenen dan geen Christenen?
Waarom maakt Jezus' leer dan een uitzondering?
Omdat zij het niet kunnen zijn. Omdat het niet kan.
De twee fundamenteele geboden, waarop de Christelijke kerk berust, eischen eene volslagen onmogelijkheid.
Voor het eerste Gebod zijn wij nog niet rijp; en het tweede gebod wordt wel met de lippen nagepreveld, doch inwendig in ons druischt het in tegen alles wat wij menschen als waarheid kunnen gevoelen.
En omdat de beide hoofdgeboden niet als waarheid nagevolgd kunnen worden, daardoor neemt men het met de rest ook niet in ernst, en daardoor wordt er geen waarheid gevonden in de geheele Christelijke Kerk, maar draagt zij in al hare geledingen huichelarij en schijnheiligheid.
Och, laten wij toch eindigen met het onvruchtbare geïdealiseer over de Liefde. Het heeft de zielen der menschen niet gebaat - want zij zijn er zich nog niet van bewust, en dient slechts voor mooie klanken en mooie zinnen.
Laten wij waarheid zoeken, een waarheid die levende werkelijkheid kan worden in de harten der menschen, en zoo die harten kunnen ontsluiten voor den geestelijken invloed, die alleen hen brengen kan aan den Troon des Almachtigen Vaders.
De twee hoofdgeboden, waarop ik doel, luiden:
1. | Heb God lief boven alles. |
2. | Heb uwe vijanden lief. |
Wij kunnen God niet liefhebben.
Wij kunnen onze vijanden niet liefhebben.
Wij kunnen God in devoten eerbied naderen, wij kunnen hem leeren gehoorzamen.
Wij kunnen leeren onze vijanden niet te haten maar wèl te doen. Doch liefhebben kunnen wij de Godheid niet; liefhebben kunnen wij onze vijanden niet.
Laat ons het liefdedenkbeeld vooralsnog laten rusten.
Tevergeefs is al het prediken geweest, 19 eeuwen lang, tevergeefs is al het vormen van steeds weer nieuwe secten geweest, die zich afscheidden om toch de ware kerk van Christus te vinden.
Het was al vergeefs want zij namen ook de grondkern mede, die eene onmogelijkheid is en niet als waarheid deel kan uitmaken van 's menschen innerlijk bestaan.
- God is Liefde. -
Heerlijk mooie klank geeft ons het woord liefde voor ons aardsch bestaan, zonder hetwelk ons leven een grauwe eentonigheid zou worden.
Maar laten wij waar zijn - waar tot aan de uiterste grens van onze logika.
- God is Liefde. -
Ach, het kan wel waar zijn - maar wij verstaan het niet - nog niet - wij zijn nog niet toegankelijk voor dit begrip.
Dit wordt bewezen door de vergeefsche prediking van het Evangelie reeds 19 eeuwen lang.
De verloochening van de Christelijke kerk is zoo sterk, dat waar in de Oostersche landen de inboorlingen tot Christenen worden bekeerd tegelijk de leugen, de huichelarij en de schijnheiligheid begint.
Wij begrijpen die liefde niet - het kan wel waar zijn - maar wij gevoelen het niet; het blijft dood in ons zoodra wij het hooren.
Wij kunnen het niet inzien met de alleruiterste inspanning van ons denkvermogen en van ons willen.
Wij gevoelen de waarheid er niet van met tintelend Leven binnen in ons.
Als de Genestet, de vrome mensch, de waarheidsmensch bij uitnemendheid, zong: ‘God is liefde ondanks alles wat twijfel wekt’, zelfs als hij zich over het tegenstrijdige moest heenzetten, hoe moet de groote menigte dan wel staan tegenover deze grondgedachte?
De menigte, die nog geen waarheid kan onderkennen, die nog niet heeft leeren denken, die zich nog geen eigen oordeel kan vormen.
De menschen zijn voor dit begrip nog niet rijp. Wij staan tot God in dezelfde verhouding als een zes-, zevenjarig kind tot zijn vader.
Het kind wil liever in den zonnigen tuin spelen - doch de vader zendt het naar de zonlooze, trieste school. Redeneer nu tegen dat kind over vaderliefde. Het kind wil roeien in een boot, en drijven op het water, wat het zoo begeerlijk toelijkt, - maar de