De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Als noch die Sicheln klangen -
Drei Söhne um mich her!
Jetzt, wo die Knospen sprangen,
Ich habe keinen mehr.
Wie ist so heiss gewesen
Das mörderische Blei?
Es riss in den Vogesen
Des ersten Herz entzwei.
Zersplissen und zerspalten,
Was kernig war wie nie!
Doch fest hat ausgehalten
Die zweite Batterie.
Den andern sah ich reiten
Als Totenkopfhusar.
Vom Pferde tät er gleiten,
Da er in Polen war.
Wie stolz zog er von hinnen,
Wie schön war seine Ruh!
Nun deckt ihn weiszes Linnen
Bei Ostrolenka zu.
Und er - so jung an Jahren -
Der mir so früh entschlief!
Er liesz die Schulbank fahren,
Als ihn die Trommel rief.
Jetzt musz durchs Land der Geuzen
Mein Fusz so traurig zieh'n;
Bei Ypern an den Schleusen,
Da liegt mein Benjamin.
Es blieb mir nichts hienieden:
Denn, was ich ausgesät,
Was mir der Herr beschieden,
Hat mir der Tod gemäht.
Als noch die Sicheln klangen -
Drei Söhne um mich her!
Jetzt, wo die Knospen sprangen,
Ich habe keinen mehr.
Herr Kaiser, ach Herr Kaiser,
Wie ist mein Haar so weisz!
Rings junge Blütenreiser -
Mir aber blüht kein Reis.
Doch, musz auch schmerzverloren
Ich stets in Tränen stehn -
Wär' mir ein vierter geboren,
Herr Kaiser, ich gäbe auch den.
Wat tot zoo iets te zeggen....? Wat anders dan dat het er wèl treurig, heel treurig, uitziet met onze hooggeroemde vrouwen-ontwikkeling en met ons evenzeer, (door ons zelven althans,) zoo hooggeroemd vrouw-gevoel, indien dergelijke gedichten ongewraakt, ja zelfs onder algemeenen bijval, worden gedrukt. Want, helaas, ik overdrijf niet indien ik spreek van algemeenen bijval. Immers, niet alleen in Duitschland, evenzeer in Frankrijk, in Engeland, ten onzent óók, hitsen de vrouwenzelf aan tot den oorlog. Men behoeft slechts terug te zien op het gebrek aan deelname aan het onlangs in den Haag gehouden vrouwencongres voor den vrede, om te erkennen hoe uit alle wereld-streken, oorlogvoerende zoowel als neutrale, de vrouwenvereenigingen weigerden deel te nemen aan deze betooging tegen het menschenslachten. Integendeel, met ware woede verzetten zij zich, bij monde harer verschillende besturen, tegen zooiets als vrede-bevordering. Veel liever, zoo verklaarden ze, wilden ze tot het uiterste den oorlog zien voortgezet, en daarvoor offeren hare mannen, zonen, vaders, broeders, vrienden, dan medewerken tot een niet aan alle eerzucht-eischen bevredigende beëindiging van den krijg. En zij, die op het congres-zelf den moed had harer eerlijke overtuiging, die het den aanwezigen geestdriftig in het aangezicht slingerde: ‘Slechts over mijn lijk zal ik mijn zoon ten oorlog laten gaan’, zij is veroordeeld, en afgekeurd hierom, zelfs door menigeen onder hare zusteren die in den mond voert vóór den vrede te zijn... omdat ze... een officiers-vrouw is...!! Van een officiers-vrouw - werd er namelijk gezegd - komt zoo iets niet te pas. - Alsof hetgeen al of niet ‘te pas komt’ in het belang der carrière van uw man mag meegelden waar het geldt het hoogste en mooiste wat wij-vrouwen hebben, onze liefde!! - Daarin namelijk zit 'm m.i. de grondoorzaak van heel de lafheid en laksheid en onverschiligheid der vrouw in zake den oorlogs-gruwel. Zij heeft niet lief. Geen vrouw toch, die waarachtig vrouw is, die waarachtig liefheeft haren vader, haren broeder, haren vriend, en (hoe oneindig veel méer nog houdt dàt in wat ik nu ga zeggen), die liefheeft haren man of haren zoon kan er in willen berusten dat men haar het voorwerp van deze heur liefde ontneemt, die liefde vermoordt en verminkt en nameloos doet lijden - zonder andere aanleiding dan omdat de belangen van eenige diplomaten en vorsten achter de schermen dat zoo willen. Voor ieder onzer, die even nadenkt over de beteekenis van het vreeselijke, van te moeten | |
[pagina 166]
| |
verliezen dat wat men liefheeft, kan het niet anders dan vaststaan, dat elke waarachtigliefhebbende vrouw moet en zal zijn een voorstandster van dienstweigering, van anti-militairisme, van wereldvrede coûte que coûte. - - Maar, de meeste vrouwen zijn veel te egoïst om waarachtig lief te hebben. Haar eigen lieve-ikheidje gaat haar veel meer aan, is haar veel dierbaarder dan haar man of haar zoon. - En dáárom, omdat de phrasen van vaderlandsliefde, van te zijn echtgenoote of moeder van een ‘held’, haar-zelven vleien en op den voorgrond brengen, dáárom laat zij zich gebruiken tot het willig werktuig van hen, die uit vuig eigenbelang den oorlog willen blijven voeren. - Indien we op den grond der dingen komen dan is het dit egoïsme dat de vrouw maakt tot eene huichelaarster en leugenaarster in deze quaestie. In het zoogenaamde ‘opofferen’ namelijk aan het vaderland van echtgenoot en zonen, zoekt de durchschnitt-vrouw zichzelve te doen bewierooken. Tot hiertoe vergeten, en op den achtergrond, maakt het lijden of de dood in den oorlog van deze slachtoffers harer eigen ijdelheid haar plotseling tot de weduwe, of de moeder van een den ‘heldendood gestorvene’, van ‘un brave’, van een die ‘viel voor het vaderland’, enz., enz. En, is ze bij toeval reeds vóór dien tijd eene die een rolletje speelde in de maatschappij, dan spreekt het vanzelven dat ze, door zulk een bijkomstige reden, nog veel méér wordt gehuldigd en besproken dan vóórdien. - Zeker, ik weet wel dat ‘de’ vrouw steeds zoo heel graag schermt met het moederinstinct, en beweert hoe dit niets te maken zou hebben met de liefde voor, of de verhouding tot den man, die haar het kind schonk. - Talloos immers zijn ook de door vrouwen geschreven romans, waarvan de hoofdpersoon de een of ander ongelukkig-gehuwde vrouw is, die echter nochtans mateloos veel houdt van haar kind, of die zelfs enkel huwt om een kind te hebben, en zonder eigenlijke liefde voor den vader. - In theorie en op papier alles heel mooi en aandoenlijk! Maar - - - zooals zoo véél aanstellerij van ‘de’ vrouw - niet waar, gelogen! Het is integendeel onmogelijk dat het uit zuivere geslachtsdrift van één kant, of zelfs met tegenzin verwekte kind, of dat wiens vader der moeder koud liet toen hij het haar gaf, in haar dezelfde innerlijke teederheid zou wekken, haar zou vervullen met dezelfde onuitsprekelijke blijdschap, die zij zal ondervinden wanneer haar lijfsvrucht is een ontvangenis van hem dien zij liefheeft in dien mooien zin, welke insluit het volledig weggeven onzer vrouwenziel en van ons vrouwenlichaam beiden te samen. Zóó echter heeft op de duizenden vrouwen slechst hier en daar één enkele lief, waarachtig met ziel en lichaam beide, lief den man harer keuze! En dáárom is het dat er zoo vele, vele slechte, koude, egoïste, onverschillige moeders op aarde zijn, n'en déplaise alle mooie praatjes over moeder-instinct, die juist dezulken in den mond voeren. - Daarom, omdat hare zonen en dochters niet zijn kinderen der liefde, maar slechts kinderen geboren uit een heel gewoon ‘huwelijk’. - - Ik heb hier op mijn schrijftafel liggen een uitnoodiging om een betooging te teekenen vóór dienstweigering. Natuurlijk zal ik dat gaarne doen. - Maar ik wil er hier op deze plaats nog iets bijvoegen. Namelijk dit: Indien er ten onzent oorlog uitbreekt, dan zou ik-voor-mij veel, veel liever hen die ik liefheb zien ‘brandmerken’ met den naam déserteur, dan hen offeren voor den leugen, den drievoudig-vervloekten leugen van ‘vaderlandsliefde’ - (welke niets te maken heeft met oorlog). Voor die ik liefheb wil ik alles doen, leed met hen deelen, hunne zorgen dragen, hen oppassen in ziekte, den dood voor hen trotseeren. Ik weet dat ik dat alles zal doen. - Maar, niet wil ik hen noodeloos offeren aan den gruwel van verminking en lijden en sterven voor een leugen - - opdat daardoor mij-zelve zoude gespaard blijven het onware verwijt hunner zoogenaamde ‘lafheid’. - Dierbaarder is mij, heb ik lief een levende ‘lafaard’ dan een doode ‘held’, waar het immers geldt in beide gevallen een leugen, een phrase, en niets anders.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|