Kunsten en Wetenschappen.
Een les.
Indien men les wil nemen voor het richtig inrichten van een Museum, inzonderheid èén van kunst en oudheid, en partij wil trekken van zulk een museum ten bate van volksopvoeding en volksontwikkeling, dan ga men ter school bij de Amerikaansche Museums, en stelle bij de keuze vooraan het ‘Museum of Fine Arts’, te Boston. Dit is nu maar niet een uitspraak zoo terloops gedaan, want zij berust op een degelijken grondslag, welke ons gegeven wordt door het laatst verschenen nommer van het halfmaandelijksch Bulletin (No. 77 van Juni 1915), en dat als hoofdinhoud geeft een overzicht over ‘The use of the Museum’. Dit belangrijke verslag is wederom verdeeld in twee gedeelten, en ieder dezer gedeelten in onderdeelen. Verschillende afbeeldingen van de werkkamers en van de bibliotheek lichten den tekst toe, en wijzen erop hoe rustig belangstellende bezoekers in de verschillende afdeelingen van het Museum hunne studies kunnen maken met de voorwerpen, photo's, boeken in de hand of naast of voor zich. Het Boston-Museum heeft daartoe ruimte, en kan, als beschikkende over een groot onbebouwd terrein, nog ruimte maken door verderen aanbouw. Reeds in den beginne werd daarop gerekend. Dit is een product van den practischen Amerikaanschen geest. Bij ons te lande bouwt men precies, wat op het moment noodig is, en past het stelsel van bekrompen zoo streng toe, dat de minste uitbreiding al voldoende is om naar meer ruimte te doen omzien. Aan terrein voor eene mogelijke uitbreiding wordt in het geheel niet gedacht. Misschien heeft het Suasso-Museum in Amsterdam die fout niet gemaakt. In den beginne toch waren er vele zalen overcompleet, en nu...? Ik denk wel, dat het overcompleet reeds lang is ingekrompen. Hoe het zij, de leering valt te trekken, en daarop wil ik wijzen. Wat voor de Museums geldt is ook toepasselijk op de meeste openbare gebouwen, verkeerswegen, enz. in ons land.
In het bijzonder trof mij in het Bulletin de graphische voorstelling van het bezoek. Daaruit valt ook een les te trekken, aanschouwelijk en niet door getallen uitgedrukt. In 't oogloopend is, dat de maanden Maart en November het hoogste punt bereiken voor de niet-betalende bezoekers, terwijl Augustus het hoogste punt geeft voor de betalende. Overigens maakt de lijn bij de niet-betalende bezoekers groote sprongen en bereikt haar laagste punt in Juni en Juli, terwijl de lijn die aangeeft het betalende bezoek vrij gelijkmatig is, en slechts in de zomermaanden, met Augustus als middelpunt, zich eenigermate verheft.
Belangstellenden worden naar dit Bulletin verwezen. Voor 10 dollarcenten is het verkrijgbaar.
A.J. SERVAAS VAN ROOYEN.
's Gravenhage.
Oud-Gemeente-archivaris.