lijke aandoeningen nummer één zijn, en dat deze genot geven, ja dan alleen heeft de man voor op de vrouw, en toegeven moet ik ook dat de taak der vrouw oneindig zwaarder is dan die eens mans; ik denk hier aan de groote massa vrouwen uit den deftigen stand met één dienstbode, en de breede scharen vrouwen, die geen meid kunnen houden en alles zelf en alleen moeten doen. Hebt Ge er wel eens bij stilgestaan voor wat bergen van werk zoo'n vrouw staat?
Maar nu weder tot ons punt van uitgang terug gekeerd:
Een vrouw kan in de wereld zeer goed op zichzelve staan; zij kan best buiten een man; dit noem ik een voorrecht.
Hij is volslagen hulpbehoevend; dat is zeker de reden waarom van alle kanten der vrouw wordt voorgehouden, dat zij geboren wordt, alleen om de hulpe te zijn des mans. De mannen vonden het zeker geraden, dit zelfs als kerkelijk voorschrift vast te stellen.
Noemt ge het gaan van den man naar de opgeverfde deerne om zijn lusten bot te vieren, een voorrecht? Want of Gij dit al of niet inziet helpt niets aan het feit dat de doorsnee man een slaaf is van zijn sexueele neigingen; hij kan en wil ze niet weerstaan.
Elke getrouwde vrouw weet dit.
Ik vind dit geen voorrecht.
Er schijnt in den tegenwoordigen tijd een soort wereldlingen te bestaan zoo verontreinigd, dat zij het wenschelijk zouden achten, dat de meisjes gingen afdalen in den moreelen bedorven poel, waarin zich de man bevindt.
Nu, ik zou wel eens willen zien hoe diegenen zich zouden houden onder hen, die b.v. drie dochters hadden, die telkenjare de gevolgen van hunne uitleverij tehuis brachten, afgescheiden nog, dat een meisje dat zich uitleeft en de vrucht ervan in hare lendenen voelt er nog pleizier in zou hebben.
Och kom, het is mallepraat, het uitleven van een meisje.
Wat voor een man alleen genot beteekent, zou voor haar diepe ellende en weedom zijn; een meisje dat de vrucht ervan in hare lendenen gevoelde, zeg ik nog eens, heeft er gauw haar bekomst van, geloof me.
Man en vrouw zijn zoo volslagen verschillend en vooral op sexueel gebied, dat, wat bij den man ontoombare drift genoemd kan worden, bij het meisje niet bestaat.
Zij kent geen sexueelen drang zonder meer; het is bij haar een zich onderwerpen, een zich gaarne geven aan den wil des mans. Ziekelijke uitzonderingen daargelaten.
Neen, niet het meisje neergehaald naar des jongelings uitleverij met al hare afgrijselijke gevolgen van geslachtsziekten, degeneratie en ellende, integendeel de jonge man afgebracht van zijn pad dat ten verderve leidt naar reiner wegen.
Laten de vuile verworpelingen gerust lachen om een rein jongeling! Toch moet het dien weg op.
Ik geloof dat de onreinheid haar tijd heeft gehad
Als de vrouw ontwaakt dan zal zij leeren inzien, welk een geduchte macht haar is gegeven door den Schepper; want zij heeft de toekomst in haar hand; zij kan de wordende menschheid opstuwen naar reiner banen.
Neen, duizendmaal neen, man en vrouw zijn niet geschapen alleen en terwille van de voldoening hunner geslachtsdrift.
‘Ik weet niet waartoe wij zijn geschapen’.
Maar niet ter wille van de geslachtsdrift zijn wij daar.
Die drift werd aan den mensch en aan het dier gegeven tot instandhouding der soort.
Niet voor de wellust is ons het aanzijn geschonken, o, gruwelijke miskenning van het edelste in den mensch, miskenning van den hoogeren, geestelijken aanleg.
Als Gij, Mej. Tierie, vindt dat mijn artikel getiteld: een Pleidooi v/d Opheffing der Vrouw, ‘Holl. Lelie’ No. 3' 15, eene beleediging is voor haar, en haar naar beneden haalt, dan kan ik niet anders zeggen, dan dat Gij er geen letter van begrepen hebt, want elk woord ademt hare verhooging.
Gaarne wil ik nog eens klaar en duidelijk mijn standpunt uiteenzetten.
Mijn strijd begon ik voor de rechten van de gehuwde vrouw met een brochure: ‘Overwegingen van een Vrouw voor Vrouwen’; zij zijn opgenomen geworden in de ‘Holl. Lelie’ van 3 Juni 1914.
De wetten op het huwelijk dienen te worden herzien, want in een gezin behoort de vrouw dezelfde rechten te bezitten als de man.
Indien alle mannen hoogstaand, feilloos en volmaakt waren;
Indien alle vrouwen onmondig en verstandloos waren, dan was de wet goed; maar aangezien onder de mannen en vrouwen goeden en slechten, dommen en verstandigen gelijkelijk voorkomen deugt geen enkel artikel van de geheele huwelijkswet.
Zooals nu de verhouding bestaat tusschen de echtgenooten (uitgedrukt in de wet) delft het huwelijk zelf een graf voor de liefde, want.... schrik niet Mej. Tierie, - de man is, door haar heerscher en de vrouw is overgeleverd aan de willekeur, het goedvinden, het plezier van den man, zij is volslagen slavin.
Versta mij niet verkeerd. Ik beweer niet dat men in de praktijk deze verhouding ziet, geenszins; alleen het ligt uitgedrukt - duidelijk en onomwonden - in de huwelijkswetten.
Art. 161 luidt dat de vrouw gehoorzaamheid verschuldigd is aan den man.
Met dat gebod gaat zij het huwelijk in.
En.... nu hebt Gij gelijk met te beweren, dat elk meisje dit gaarne belooft aan den man, die ze lief heeft.
Zeker, dat is ook zoo, want het innerlijk wezen der vrouw is zelfopoffering; maar het leven blijft niet staan en bepaald tot het oogenblik in de trouwzaal, waar dit zoo onschuldig en.... grappig klinkt, want de meesten hebben er nooit van gehoord.
[Wanneer zullen de huwelijkswetten behandeld worden in de hoogste klassen van Gymnasium en H.B. Scholen voor Meisjes?]
Maar..... dan komt het leven, met invloeden, ontgoochelingen, kinderen, veranderingen, geluk en ongeluk.