voortgebouwd’. Steyn Parvé zegt: ‘de H.B. Scholen zijn bestemd voor die burgerklasse, welke behoefte heeft aan hoogere vorming en veelzijdige kennis, meer bepaaldelijk nog voor de zoodanigen, die zonder geleerde opleiding, d.i. zonder de oude talen, zich voor den handel, de industrie en den staatsdienst willen voorbereiden, of in het algemeen naar een betere opleiding haken. Daarom zijn deze scholen geen vakscholen, evenmin technische of industrie-scholen, maar zij moeten dienen tot algemeene basis voor hen, die zich in technische richting willen vormen, terwijl zij tegelijkertijd de zoodanigen, die na het afloopen eener hoogere burgerschool geen onderwijs meer genieten, de algemeene wetenschappelijke opleiding moeten geven, die zij voor hunne aanstaande betrekkingen noodig hebben’.
Uit deze omschrijving volgt, dat het gebied van het M.O. zeer uitgestrekt is. Het dient tot algemeene vorming van aanstaande landbouwers, industriëelen, kooplieden, maar moet tevens, en wel in de eerste plaats, die algemeene ontwikkeling aanbrengen, welke de kracht en het sieraad is der burgerij. Naar Thorbecke's idee bedoelt het M.O. niet opleiding voor een bepaald vak, de scholen mogen niet zijn werkplaatsen, maar de verstandelijke vermogens moeten zoodanig worden ontwikkeld, dat de verkregen kundigheden allerwegen in de practijk haar toepassing vinden.
Intusschen vonden de aanstaande artsen juist in de vooropleiding aan de H.B.S. datgene, wat hun het best voor hun academische studie te stade kwam: een betere voorbereiding voor hun faculteit door een uitgebreider onderricht in de natuur- en wiskundige vakken dan 't Gymnasium hun bood met zijn geleerde opleiding (oude talen), en ofschoon deze artsen zonder de Gymnasiale voorstudie het recht niet hebben om te promoveeren, verkiezen verreweg de meeste aanstaande medische studenten de H.B.S. boven 't Gymnasium. Om die reden wenschen èn Regeering èn Ineenschakelings-commissie deze twee inrichtingen saam te koppelen of liever op te lossen in een nieuwe school: het Lyceum, dat beider wenschen, die van de geleerde opleiding en van de wetenschappelijke vorming wil vereenigen en aan alle studenten later het jus promovendi verleent.
't Is evenwel moeilijk 't karakter der H.B.S. te bewaren en tevens de geleerde opleiding tot haar recht te doen komen. Aan den eenen kant kan men voor zeer veel leerlingen niets of slechts zeer weinig laten vallen van de wis- en natuurkundige vakken, terwijl ook boekhouden en staathuishoudkunde behouden moeten blijven. Zoo, om deze twee geheel uiteenloopende richtingen toch te vereenigen, besloot de Commissie, en de Regeering is het hierin met haar eens, voor te stellen, de bestaande scholen samen te smelten tot éen, 't Lyceum, waar gedurende 2 jaren alle leerlingen 't zelfde onderwijs ontvangen en voor allen 't latijn verplicht is en daarna de leerlingen te splitsen in 3 groepen, die elk gedurende 4 jaar in haar onderscheiden eigen richting zullen gaan, welke 4 jaar dan meer overeenkomen met de tegenwoordige H.B.S. en Gymnasium: 2-jarige ‘onderbouw’ en drie 4-jarige ‘bovenbouwen.’ Naast deze inrichting(en!) zal tevens, volgens ditzelfde plan, komen een 3-jarige Middelbare School (waarop al of niet kan volgen een 2-jarige Handelsschool). Deze driejarige Middelbare School zal dan vervangen de bestaande driejarige H.B.S. en zal tevens in de plaats komen voor de tegenwoordige scholen M.U.L.O.: Varietas delectat.
Met deze plannen is, buiten de voorstellers, niemand ingenomen. Vooral de Vereeniging van leeraren bij 't M.O. vond ze verkeerd. De hervormingen zijn, zoo oordeelt zij, te theoretisch. Zij had het beter gevonden de tegenwoordige toestanden te behouden en geen wijzigingen aan te brengen gegrond op algemeene beschouwingen. Daarom streeft zij naar een verbeterde 5-jarige H.B.S. en een verbeterd Gymnasium. In het jaar 1911 verwierp deze vereeniging de Lyceumplannen met 637 tegen 50 stemmen.
De Vereeniging van leeraren aan Gymnasia was eerst vóór 't Lyceum-ontwerp, maar in 1914 bekeerde zij zich bijna geheel tot de zienswijze der H.B.S.-leeraren en vroeg in Augustus van dat jaar in een adres aan de Tweede Kamer een verbeterde H.B.S. en een verbeterd Gymnasium, waarnaast dan plaats kon blijven voor een Lyceum.
Hoe langer tijd er verloopt sedert de Lyceumplannen bekend zijn, hoe meer het blijkt dat zoowel bij kamerleden als bij onderwijs-autoriteiten de overtuiging veld wint dat de regeeringsplannen onmogelijk te verwezenlijken zijn.
Een der belangrijkste kwesties is dan - n.l. als de Lyceumplannen schipbreuk lijden - of de H.B.S., waar meer aanstaande studenten hun voorbereidende studiën vol-