Gedachtenwisselingen.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).
I.
Aan Mevrouw Hoogendijk-Hesse.
Mevrouw.
Hoeveel waardeering ik anders voor Uw artikelen in de Lelie heb, met Uw laatste (Een pleidooi voor de opheffing der Vrouw) ben ik het niet eens.
't Is mij onmogelijk het lot der vrouw zóó beklagenswaardig te vinden en den man zóó'n bruut, als U het voorstelt.
Zeker, de man heeft veel op ons vrouwen voor en zal dat, volgens zijn natuur, altijd blijven hebben. Dat kan geen kiesrecht voor vrouwen, geen gelijkstelling volgens de Wet van man en vrouw veranderen. Neem alleen maar de sexueele kwestie, waar toch de wereld voor een groot deel om draait. Hij kan aan zijn verlangens in dit opzicht voldoen, de vrouw dikwijls niet; wat hèm vergeven wordt, wordt ons zwaar aangerekend.
Maar dat wij behandeld worden als zijn ondergeschikte, overgeleverd aan zijn willekeur en wellust, geef ik niet toe. In 't openbaar mogen de mannen regeeren, achter de schermen doen wij het, en ieder man wil dit toegeven. Zijn in de geschiedenis reeds niet ontelbare voorbeelden aan te halen van den grooten invloed van de vrouw op den man, en zóó is het nog. Wat geen dozijn mannen op een man vermogen dat vermag dikwijls de vrouw.
Wij zijn ter wille van den man geschapen evenals de man ter wille van ons. De man en de vrouw vormen pas den volmaakten mensch. En zijn wij niet graag ter wille den man dien we liefhebben. Voelen we daar iets vernederends in. Neen immers! En is het niet duizend maal natuurlijker de hulpe van den man te zijn dan vergaderingen te gaan bijwonen en zich aan allerlei maatschappelijk werk te geven. Dat alles dient immers alleen om de vrouw van haar natuurlijke plaats, het gezin, af te brengen. In mijn familie is een vrouw, moeder van een talrijk gezin, die zich tot taak gesteld heeft menschen van den drank af te helpen en daartoe bijna altijd buitenshuis is, haar kinderen aan anderen overlatende. Zij verbeeldt zich ook dat zij als vrouw tot iets hoogers geroepen is dan haar man en gezin ter wille en tot hulpe te zijn. Maar ik kan er het mensch niet om uitstaan.
Den man maar zonder slag of stoot een wellusteling te noemen heeft m.i. ook geen grond. De man neemt dikwijls wat hij krijgen kan, dat is waar, maar het wordt hem ook vaak genoeg door de vrouw, dat arme slachtoffer van zijn wellust, gepresenteerd, wel niet rechtstreeks, maar door allerlei vrouwelijke geraffineerdheden als daar zijn, o.a. haar gewaagde kleeding. Zie maar eens op de badplaatsen. Heusch, de vrouw vindt het niet zoo vrees'lijk, prooi van zijn wellust te wezen. Ik geloof ook wel dat de man dierlijker is aangelegd dan de vrouw, maar kan hij daar zelf wel wat aan doen.
In ieder geval hebben veel vrouwen al vast dit op den man voor, dat ze hem hard laten werken om al haar overdreven behoeften te voldoen. Hoe dikwijls ziet men niet dat de man van 's morgens tot 's avonds voor zijn gezin in de weer is, terwijl Mevrouw er meiden en juffrouwen op na houdt, die haar huiselijke plichten overnemen, terwijl zij niet niet veel meer doet dan een romannetje lezen, wat piano spelen en jours afloopen of houden. Staan zulke mannen, die gewoon als werkvrouw gebruikt worden, niet ver bij de vrouw achter?
Uw artikel is, hoe goed voor de vrouwen bedoeld, in veel opzichten een beleediging voor haar. De meeste vrouwen hebben zich niet door veinzerij, list en huichelen een plaats veroverd als levensgezellin van den man. U gelooft toch zeker dat er zoo iets als liefde kan ontstaan tusschen man en vrouw, dat zij beiden niets liever willen dan samen door 't leven te gaan en dat er voor de echte vrouw geen zoeter lot is weggelegd dan het echtgenoote en moeder zijn. Ik geloof niet dat het huwelijk alleen een lusten-bevrediging beteekent. Indien wij vrouwen kleinzielige, listige, huichelachtige en behaagzieke oogen-dienaressen des mans zijn dan is dat niet de schuld van onze maatschappelijke achteruitzetting maar van het karakter der vrouw. En dezulken zoudt U medezeggingschap willen geven in het bestuur van stad en land, enz.
U schrijft: ‘Doch allereerst de vrouwen omhoog’, maar U haalt ze zelf neer. Ik geloof niet dat de maatschappij zooveel beter gaat worden als wij een plaats zullen innemen in de verschillende besturen. Of het zouden allen vrouwen van boven de 50 moeten zijn of vrouwen zonder eenige charme. Samenwerking van mannen en vrouwen!! Het klinkt heel aardig, maar o wee de praktijk! Men vergeet zoo licht dat men kwam om samen te werken en niet om te flirten. Waar U den man voorstelt als behept met zooveel dierlijke eigenschappen en waar alle vrouwen in dit opzicht ook lang niet vrij uitgaan, moet immers de heele boel wel in 't honderd loopen.
Stel U voor dat in een Gemeenteraad eenige knappe jonge vrouwen zitting hebben. Zij zouden er de mannen toe kunnen brengen dingen te zeggen die zij eigenlijk niet meenen of haar door dik en dun heen gelijk te geven, alleen om haar