zou vergeten hoe de Duitschers in de eerste week van den oorlog waren opgetreden. Maar onze bourgeoisie zou vrede willen tot elken prijs. ‘Zij willen genieten van het geld, dat zij maken.’ In intellectueele kringen zijn de sympathieën voor beide groepen oorlogvoerenden verdeeld.
‘Onze regeering is, mag men zeggen, verdeeld in twee groepen: de eene heeft zeer groote sympathie met de geallieerden, maar is strikt neutraal; de andere is eveneens neutraal, doch met blijkbaar pro-Duitsche neigingen.
Natuurlijk is de premier verplicht neutraal te zijn in alle uitingen van het openbaar leven, hoewel zijn pro-Duitsche sympathieën wel bekend zijn.
Maar de geheele natie - regeering, bourgeoisie, professoren en de gewone menschen - allen hebben één gevoel gemeen: zij willen Nederland neutraal laten blijven, tot het einde van den oorlog, indien het mogelijk is.
De heer H. bleek van meening, dat dit niet mogelijk zal zijn, hij meent, dat zij te eeniger tijd gesteld zullen worden voor de keus. Als die dag komt, dan moet de stem van het volk zwaarder wegen dan het commercieele belang zegt hij.
Hij kan niet hopen, dat ons de oorlog bespaard zal blijven. Een van beide partijen zal zich genoopt voelen ons te stellen voor de keuze en dan kan het antwoord alleen ten gunste der geallieerden zijn, want een overwinning van Duitschland zou het einde beteekenen van onze vrijheid.
Maar Duitschland zal niet overwinnen, de heer H. verzekert zijn interviewer, dat Duitschland den druk niet lang zal kunnen uithouden, de geallieerden kunnen het einde bespoedigen door - het is een Nederlander die dezen goeden raad gaf.! - den uitvoer van enorme hoeveelheden rubber, koper en katoen naar onzijdige landen als Nederland is te verbieden.
(De Nieuwe Courant.)
Eerlijkheidshalve, opdat de lezer zelf kan oordeelen, geef ik het geheele stuk weer, juist zooals het mij, als uitknipsel, werd toegezonden door mijn correspondent. Overigens is voor mijpersoonlijk de Telegraaf-inhoud iets minderwaardigs geworden dat ik liever onberoerd laat liggen. Vuil pleeg ik niet op te rapen. Liever ga ik daarom over tot de andere zijde der quaestie welke mijn correspondent aanroert, waar hij wijst op hetgeen met ds. de Ligt is geschied. Mijnerzijds is het mij een behoefte dezen predikant mijne hulde te brengen voor zijn moed en waarheidsliefde. Hij heeft m.i. getoond dat hij in deze dagen geen huichelaar en leugenaar wilde zijn zooals zijne collega's van allerlei richtingen, die, uit menschenvrees, in dezen tijd sollen en draaien op de weerzinwekkendste wijze met het evangelie der liefde, dat zij heeten te belijden, en het trachten pasklaar te maken naar den eisch des tijds, een tijd van broedermoord, haat, doodslag, van alles in een woord wat lijnrecht ingaat tegen het evangelie en de leer van Jezus Christus, hoe men die ook wil opvatten; modern of orthodox, 't doet er niet toe, een liefde-leer blijft dat evangelie altijd, onbegrensd en zonder voorbehoud.
Het is misschien te begrijpen dat militaire voorschriften en wetten en rechten meebrachten en veroorloofden hetgeen aan ds. de Ligt is geschied tengevolge van deze zijn flinke daad. Maar.... dat neemt niet weg dat die daad als zoodanig mannelijk is en eerlijk en waardig. Voor zijn overtuiging durven lijden en durven opkomen, tegen de meerderheid in, dat eerst bewijst dat een man is een iemand, een persoonlijkheid. Voor ds. de Ligt geef ik voor mij U, om deze zijn eerlijke daad, duizend predikanten, die 't ‘zoo mooi kunnen zeggen’, dat alle vrouwen naar hen toestroomen, graag cadeau.
Ik namelijk zie liever de practijk in de week, dan dat ik 't theorie-gepreek aanhoor des Zondags. Ik kan dat laatste ook wel zelve als 't moet. - Maar, aan de levenspractijk van anderen, daaraan wil ik steeds graag zelve nog een voorbeeld nemen - als die mooi is.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.