zitten te wachten op het juiste oogenblik en dat cavallerie-aanvallen uit den booze zijn, zoodat de cavallerie slechts medevecht uit den zadel, en in de loopgraven. Dat noemde Napoleon juist het verkeerde. Alle nieuwe wetenschappelijke uitvindingen, die voor het oorlogvoeren geprostitueerd waren, allen zonder één uitzondering, waren niet in staat zijn beproefde taktiek van manoeuvreeren op het slagveld onmogelijk te maken. Hij maakte zich sterk met zijn Franschen de Duitschers snel te verjagen en de wereld een spoedige vrede te bezorgen, bevrijd van het juk van het Duitsche militairisme. Op mijn vraag of hij geloofde dat het Fransche leger daartoe sterk genoeg was zeide hij: ‘Non, mais que ne fait-on pas avec les Francais.!’
En op grond van dit gesprek, O Zeus, zou ik voor willen stellen dat Gij mij machtigen zoudt Napoleon, Ney en Murat uit het Schimmenrijk te bevrijden met de opdracht zich naar het Fransche Hoofdkwartier te begeven.
Zeus. Het doet mij inderdaad goed de eensgezindheid in onze Godenraad waar te nemen, een eensgezindheid die zoo schitterend afsteekt bij het huichelachtige gebeuzel der aardsche diplomaten. Ik vermeen dat wij werkelijk in het belang der menschheid handelen door iets te doen. Wij Goden mogen ons niet op een lager standpunt stellen dan een gewone politieagent, die handelend tusschenbeiden optreedt, wanneer schooljongens met elkander vechten. En werkelijk geloof ik ook dat het voorstel van Pallas Athene zooals het ondersteund is door Hades het beste is wat wij, in de gegeven omstandigheden, kunnen aannemen. Ik verleen daarom de gevraagde machtiging. Verlangde Napoleon echter niet eventueel meerderen van zijn beroemde helpers bij zich te hebben?
Hades. Neen, O Zeus. Napoleon vond, dat hij aan de hulp van Ney en Murat genoeg had. Alleen voegde hij er lachend aan toe, dat het naar het oorlogsterrein zenden van Blücher en Schwarzenberg voor de Franschen een groote aanwinst zou zijn, ware het niet, dat de vijandelijke legers reeds mannen genoeg van dezelfde militaire verdiensten telden.
De toestand aan beide fronten bleef steeds hetzelfde. Kleine partieele successen konden beide partijen noteeren, maar geen enkel succes was den inzet van levens en materiaal waard. Zoo duurde het nu reeds maanden, toen op een voorjaarsmorgen President Poincaré zijn Kabinet binnentrad. Zeer verbaasd was hij daar onaangediend drie officieren te vinden. Daarbij kwam, dat die officieren zeker zeer buitenmodel gekleed waren. Zij droegen hooge laarzen, een zeer lange grijzen jas met hoog opgeslagen kraag en de driekante steek, welbekend uit het Napoleontische tijdperk.
Poincaré bleef staan en vroeg zeer kort: waarmede kan ik den heeren van dienst zijn. De drie officieren waren reeds opgestaan, en een hunner zeide: zijn mantel openslaande, ‘Monsieur le Président’, doch voor hij één woord meer kon zeggen, riep Poincaré met de grootste verbazing en aandoening uit ‘L'empereur Napoléon’.
Neen, President, niet Keizer Napoleon, maar Generaal Bonaparte, vergezeld van de Maarschalken Ney en Murat, les braves des braves der Fransche Infanterie en cavallerie. Aan U, President van de Fransche Republiek, vraag ik het oppercommando van het Fransche leger, ‘non comme empereur, mais comme un général dont le nom et la réputation peuvent encore exercer une grande influence sur le sort de la nation. Je promets, foi de soldat, de citoyen et de Français, de partir le jour même où j'aurai repoussé l'ennemi du territoire français et belge’.
Sire, mon général, houd mij ten goede, ben ik niet het slachtoffer van een mystificatie, Neen, President, het betreft geen aardigheid als de beroemde geschiedenis van den kapitein van Köpenick. Doch spreken wij nu niet over het vreemde dat U voor het eerst drie Franschen ziet, die werkelijk toonen tot de onsterfelijken te behooren. Het hoe daarvan is later in vredestijd een aardig probleem voor de Geleerden van de Académie. Nu is de eenige vraag of Gij, het Fransche Gouvernement, mijn voorstel aanneemt of verwerpt. In het laatste geval verdwijnen wij zooals wij gekomen zijn, en zult U zich later nog wel eens verbeelden, dat het bezoek van Generaal Bonaparte, Ney en Murat een droom van U geweest is. Neemt Gij het aan dan zullen de Duitschers aan den lijve ondervinden dat het voor hen droeve werkelijkheid was.
Generaal, natuurlijk zijn de Ministers hier allen aanwezig. Sta mij toe dat ik hen allen onmiddellijk ontbied ter belegging van een Ministerraad, daar ik het gevraagde besluit niet alleen nemen kan of wil.