II. Amsterdam, 19 Juni 1915.
Weledelen Heer A.A. van Haeften 's Gravenhage.
Weledelen Heer!
Naar aanleiding van Uw stuk in de Holl. Lelie van 16 dezer ben ik wel verplicht U eenige regelen te schrijven, daar U schrijft: 't Zal me verheugen als mej. Zitty Smit (lees Kitty Smit) en W. Ban (lees Willy Bas) mij eens zullen antwoorden. Nu, dat doe ik graag en verwacht van Uw galanterie dat U mijn schrijven niet onbeantwoord zult laten.
Ik was wat gaan zitten op mijn divan in mijn gezellige kamer, door mijne goede ouders zoo gezellig voor mij ingericht, en ik las in de ‘Confessions’ van I.I. Rousseau, toen de Holl. Lelie werd binnengebracht.
Het stukje van U en van mevr. Andrea-Coops stonden zoo ‘knusjes’ naast elkander en toen ik beide eens goed gelezen en herlezen had was mijne geheele instemming voor het stukje van mevr. Andrea-Coops. Want na het lezen van Uw stuk dacht ik aan de woorden van onzen nog niet vergeten dichter ‘de Genestet’:
En thans mijn ochtendlied
Stijgt als mijn avondbede,
Heer! laat mij arm van geest
Maar rijker zijn van hart!
Weet U waarom?
Als mevr. v.d. Hulst geschreven had naar aanleiding van het schrijven van Meta Nielsen dat ze tengevolge van den oorlog f 1500.- minder inkomen had: ‘Ja, lieve kind wij allen lijden onder dien afschuwelijken oorlog, de een meer, de ander minder, doch als gij U vergelijkt met duizenden anderen, dan hebt ge nog zoo véél voor boven talloos velen!’
Dan was de zaak volkomen ‘en règle’.
Doch om te schrijven: ‘'t Kan ons niets schelen of U gelden door den oorlog verloren heeft of niet’, dat vind ik harteloos en zeg met mevr. v.d. Berg en mevr. Andrea-Coops: ‘Dat is een koude vrouw mevr. v.d. Hulst, die zoo schrijft.’
Ook heb ik nog een zéér ernstige grief tegen uw stuk. U schrijft: ‘Op 26 jarigen leeftijd kan men het best zonder ouders stellen.’
Hoe kunt U zoo iets schrijven?
In de arme klasse zegt men:
‘Al is een ouder nog zoo arm
Als Uw idée een algemeene opinie is dan hoop ik nooit te trouwen! 't Heeft veel van ‘Der Mohr hat seine Schuldigkeit getan, der Mohr kan gehen!’
Mijnheer van Haeften, U moet nooit trouwen, want U zou verdriet beleven van Uwe kinderen. Stel U voor dat als zij volwassen zijn ze tegen U zeiden: ‘Papa, gaat gij met mama nu maar naar de andere wereld, geef ons eerst Uw geld (wij betalen dan misschien niet eens successiebelasting), want wij kunnen 't nu gerust zonder U beide stellen!! Foei!!!
Leg nu hiernaast de woorden van Hofdijk:
‘U heb ik nog te kort gekend
Het morgenrood mijns levens
zag te vroeg zijn blijde glanzen tanen,
't Werd in zijn opgang reeds
En 'k zag geen andere dauw
Dan wie edel was als zij;
Een gouden harte als 't hare
En 't helder hoofd nog vroeder
Dus steeds, mijn vader, dus:
verschijnt Uw beeltenis mij,
Weerspiegeld door de ziel