lijkt een verouderd begrip uit de middeleeuwen, maar toch een begrip, dat terugkeeren zal. Maar ook bij anti-militaire staten kan het moreel van het leger opgewekt worden, vooral ook door daden van den vijand. Men kent het oude gezegde: ‘Cet animal est bien méchant, Quand on l'attaque il se défend.’ Zoo gaat het dikwijls. Bij den inval in 1814 werd de inval der vijandelijke legers zonder ‘un frémissement de révolte’ ontvangen. ‘Pour réveiller les colères et les haines, il fallut le fait brutal et matériel de l'occupation étrangère avec son cortège de maux; les réquisitions, le pillage, le viol, le meurtre.’
Terwijl het moreel van de Napoleontische soldaten goed was en goed bleef, omdat zij streden voor en onder hun Keizer, waren nu ook de jonge recruten helden, dank zij het optreden der vijanden in Frankrijk.
Die jonge recruten ‘soudainement arrachés au foyer et jetés, quinze jours après l'incorporation, dans la fournaise des batailles’ werden Maries-Louises genoemd.
Die soldaten, die nauwelijks konden paardrijden en voor een groot deel niet konden schieten, gedroegen zich als de besten der Napoleontische soldaten van Marengo en Austerlitz. Slecht gekleed en slecht gevoed, doorstonden zij niet slechts de hevige koude, maar weken ook geen stap bij de geweldigste aanvallen der Russische infanterie en cavallerie. Die soldaten streden tegen een kolossale overmacht bij Fère-Champenoise onder Delort, Amey en Pacthod. In de Archives de la Guerre vindt men de Relation du général Delort, waarin men leest: ‘Il n'est personne, qui n'ait fait au delà de ce que prescrit l'honneur, mais je ne saurais trouver d'expression pour rendre témoignage aux gardes nationales. L'épithète de braves et d'héroique est sans force et sans énergie pour donner l'idée, précise de leur conduite. C'est la valeur la plus impassible en même temps qu'elle est la plus énergiquement active, selon qu'il faut recevoir la mort sans chercher à l'éviter ou conserver la vie pour prouver qu'on sait la défendre.’ En zoo was het moreel van het geheele Fransche leger in 1814. Slechts de Maarschalken, waaronder Marmont in de eerste plaats genoemd moet worden, verrieden de zaak van het vaderland. Toen Napoleon te Fontainebleau even voor het verraad van Marmont zijn Oude Garde toesprak en o.a. zeide: ‘Officiers, sous-officiers et soldats de ma vieille garde, l'ennemi est entré dans Paris. Dans peu de jours j'irai l'attaquer à Paris. Je compte sur vous’, was het alge meene antwoord: ‘Vive l'Empereur! A Paris! A Paris!’
Ook in 1870 was het moreel van het Fransche leger uitstekend, maar het opperbevel deugde niet Zooals Generaal Zurlinden zegt: ‘pour le maréchal Bazaine, l'art de la guerre paraît se résumer à occuper des positions, et à lutter pour les conserver.’ Daardoor was met het Fransche leger, met de ‘troupes régulières, si vaillant cependant’ niets te doen.
Dat het Fransche leger toen ondanks de zoo slechte leiding de uitstekend aangevoerde Duitsche legers, die buitendien numeriek sterker waren, zoo hardnekkig en dapper weerstand bood, is wel een bewijs van het hooge moreel van de Fransche legers van 1870.
De Russische legers hebben nooit te klagen gegeven wat betreft het moreele gehalte van de soldaten. Bekend is het gezegde van Napoleon, dat men de Russische soldaten niet slechts moet doodschieten, maar daarna zelfs nog omver werpen.
Bij het dappere optreden van het leger van Massena tegen de Russen onder Korsakoff bij Zurich in 1799 trok de divisie Gazan over de Limmat. Het eerste wat gedaan moest worden was, de drie Russische bataillons die Closter Fahr bezet hielden, aantasten. Thiers zegt van dien aanval: ‘Ceux-ci s'étaient logés dans un bois et s'y défendirent bravement. Gazan les enveloppa, et fut obligé de tuer presque jusqu'au dernier homme pour les déloger.’
Diezelfde hardnekkigheid kenmerkt den Russischen soldaat altijd, zoodat men zeggen kan, dat het moreel van de Russische legers steeds hetzelfde is. Napoleon versloeg de Russische legers waar hij ze ook ontmoette. Te Austerlitz, Eylau, Friedland, Smolensk, Borodino, Malo Jarosletz kortom overal werden de Russchen geslagen, maar dank zij hunne hardnekkigheid nergens beslissend. Zoo was het in 1856 bij Balaclava en bij Inkermann en evenzoo in den Russisch-Japanschen oorlog.
Recouly deelt ons mede hoe ongunstig de toestand voor de Russen in Mandsjoerije was. De Chineezen waren de spionnen der Japanners, die steeds zeer goed op de hoogte waren van alles wat de Russische legers betrof. De Russen daarentegen wisten niets van hunne vijanden, niet hun getalsterkte en evenmin hunne posities. Toch verlaagde die depri-