lichtingen tijdelijk naar huis kunnen gezonden worden met verlof en kan in alle opzichten, zij die nu al zoo lang aan de grenzen of elders staan, verlichting gebracht worden, hetgeen met die vrijwillige geurmakers nimmer het geval zou zijn geweest. Jammer alleen voor die plaatselijke grootheidjes die nu niet meer gewichtig zullen kunnen doen.
Het is niet de bedoeling van deze wet een millioenen leger op de been te brengen, maar om in elk opzicht klaar te zijn wanneer gevaar mocht dreigen en voornamelijk de troepen die al langer dan 10 maanden zwaren dienst doen, te verlichten.
Jammer dat enkele oorlogdrijvers van de indiening van dit wetsontwerp gebruik maken om de groote oorlogstrom te roeren en Nederland te suggereeren dat het zijn plicht is om ook in te grijpen en - natuurlijk Duitschland - aan te vallen. ‘De Nieuwe Courant’ van 14 Juni o.a. waarschuwt ten sterkste tegen deze verfoeilijke inblazingen van enkele sabreurs, al dragen ze geen sabels. In de laatste maanden begint deze oorlogzuchtige toon ook al in de groote tijdschriften te klinken: omdat ons volksbestaan zoude bedreigd worden door een overwinnend Duitschland. Daarom moeten wij mede helpen dat te verpletteren, voor het zoover komt. Wat een onzin, wat een verblinding en dat van professoren en bekende schrijvers? Natuurlijk luidjes, die wanneer zulk een ramp door hun schuld ons zoude treffen, kalmpjes op hun studeerkamers den uitslag zouden afwachten, een uitslag die natuurlijk voor ons land allertreurigst zoude zijn.
In datzelfde dagblad schrijft een correspondent over een tocht rondom Souchez:
Van eigenlijken haat, noch van eigenlijke geestdrift heb ik tot nu toe veel gemerkt op het slagveld. Er heerscht hier een bijzondere soort geestesgesteldheid, iets opzichzelf staands, iets dat wij buiten deze sfeer in het geheel niet kennen. Ja, toch zooiets als iemand voelt, die zich na lang tergen en tarten uit zijn plooi laat brengen, er op los slaat, en dan een poosje met gescheurde kleeren en bebloed gelaat zich afvraagt: Heb ik dat nu gedaan, of kunnen doen? Een soort dronkenschap vind ik het.
Ik verwonder me trouwens over me zelf. Soms zit ik te midden van lijken roerloos en onaangedaan alles gade te slaan. Ach de oorlog doet alles en allen verworden. Daarom begrijp ik zoo goed de verzuchting van dien jongen Duitschen officier, dien ik hoorde zeggen: ‘Vervloekt zij de oorlog’. Het was een technisch student, die met een mitrailleur-afdeeling was gevangen genomen.
Als men zoo letterlijk waadt door bloed, als hier gewoonte is geworden, indien men zoo vijf dagen en nachten, wanneer men oog en oor opent niets hoort en ziet dan geweld en dood, als men niet anders waarneemt dan verwoesting en dood, dood en verminking, van al wat mooi was en leefde, ach dan bevangt ons een gevoel van hopeloosheid; wanneer, wanneer het einde? En wanneer ik dan hier uit bladen verneem dat er zijn, die meenen dat ook ons land, zelfs zonder rechtstreeks aangevallen te worden, zich moet storten in dien maalstroom, dan zou ik met stentorstem willen roepen: Laat af. Propageer liever vrede.
De lieden die zoo tuk zijn om ons partij te doen kiezen, kunnen immers dienst nemen in vreemdelingenlegioenen. Waarom, vraag ik me af, hebben sommigen die reeds verleden jaar propageerden voor deelneming aan den oorlog, hun pen nog niet verwisseld voor het geweer?
Zie hoe het oorlogstuig zelfs over zwaar gewonden trekt, omdat er nog geen tijd was in den onmenschelijken kamp de straten te ruimen.
Zie hoe gevallenen liggen te smachten en te zieltogen, zie hoe achter het front de gewonden met honderden worden gebracht, en zie vooral die groote kuilen met talrijke gesneuvelden, zie de versch geworpen aarde, getuigen van de wreedheid des oorlogs. En zie ook de droefheid die in de millioenen gezinnen wordt geleden. Zie ook hier, door de avondzon beschenen, de verwoeste dorpen, de huizen tot puin, de tuinen en velden omwoeld en vertrapt, met hier en daar enkele bloemstruiken, die gespaard schijnen als om de tegenstelling tusschen natuur en mensch grooter te maken. Ach neen! Ik wil en kan nu niet meer verhalen van al die dooden en het groote leed, het is al te verschrikkelijk.
En boven alles uit, dondert het kanon, knettert het geweer, en dreunen de slagen der ontploffingen.
En aan zulke gruwelen willen die opruiers waaronder Professors H. Treub, Kernkamp en dergelijken, ook ons land blootstellen? En waarom? Uit vrees en angst en uit grootdoenerij. Het is afschuwelijk. God behoede ons er voor! Gelukkig zal zeker onze zorgzame, anti-oorlogszuchtige Koningin en het kalme Ministerie hier wel voor zorgen.
Maar zulke uitingen van onbevoegden doen veel kwaad en worden door de buitenlandsche pers gretig opgenomen en van commentaren voorzien, die niet in ons voordeel zijn.