Verplaatst
door Johanna Steketee.
Niemand begreep zijn verdriet, zijn groot verdriet, waaronder hij nu al dagen lang gebukt ging.
Hij sprak er dan ook met niemand over, dan met zijn kleinen jongen, wanneer ze samen wandelden in de boschjes om zijn huis.
Die begreep hem ook niet, kon hem niet begrijpen, omdat ie nog maar zoo'n klein baasje was, dat net loopen kon en zoo'n beetje stamelen, klankjes eigentlijk nog maar, die alleen zijn vader en zijn moeder verstonden.
Maar dat joggie gaf hem toch altijd 't gevoel, alsof hij hem begreep en daarom zei hij telkens weer, wanneer ze naast elkaar liepen en hij, de groote man, voorzichtig de kleine pasjes leidde: ‘En nou moeten we hier weg. Nou zijn we verplaatst naar den Haag. En hier buiten is 't zoo heerlijk, vooral nou in de lente he! En hoe vindt Nico dat nou?’
‘Ba. Ba Nico dat vin,’ stamelde hij dan, uit de toon van zijn vaders stem opmakend, dat het iets verdrietigs was, waarover ze 't hadden.
‘Je hebt gelijk mijn jongen,’ sprak hij dan mistroostig, ‘'t is ba, ba, dat we hier weg moeten.’
Dan was 't weer genoeg geweest en zweeg hij er verder over, maar terwijl 't kind naast hem voortdartelde, werd in hem 't verdriet nog al maar grooter.
Zoo heerlijk die groeiende lente buiten: al dat jonge, teedere groen, 't perzikboompje voor zijn huis als één bouquet, lila-rose.... 's Morgens wakker te worden, terwijl de vogels al tjilpten en zongen en juichten....
Terwijl de zon al maar straalde in glanzenden, levenwekkenden gloed....
O, nog nooit had hij 't geluk hiervan zoo doorvoeld, als nu hij 't verlaten moest, binnen veertien daag, half Mei.
Vijf jaar woonde hij nu buiten.
Hij was er zooveel sterker en gezonder en daardoor ook opgewekter geworden.
Als kind zwak, sukkelend, had hij altijd een neiging gehad om te tobben. Die neiging voelde hij nu weer boven komen en dan, dat wist hij, was het mis met hem, onverbiddelijk.
Om die tobberij te onderdrukken, trachtte hij de goede zijde, aan zijn verplaatsing verbonden, te zien.
Hij kon toch niet altijd klerk bij de posterijen blijven.
Hij moest vooruit, promotie maken. En dàt was niet mogelijk, wanneer hij op een dorp bleef hangen.
Daarvoor moest hij naar de stad, misschien nog wel naar verschillende steden, volgens de autoriteiten.
Er was niets aan te doen.
Wat grooter inkomen zou hem ook zoo goed te pas komen, later voor de opvoeding van kleine Nico.
Maar dan schudde hij weer zijn bleeke, goedige kop.
't Teere joggie had voorloopig niets beters noodig dan wat zon, wat boschlucht.
En voor hem waren ook die voordeelen zoo betrekkelijk, wanneer zijn gezondheid weer kwijnen ging.
Ze stapten weer op huis toe.