met de regeering door het geestelijk wapen de ‘Liefde’.
Men meent, dat dit niet thuisbehoort in dezen tijd; en, oordeelend naar de haat der volkeren onderling, naar het bloedig drama, dat zich afspeelt in der Christenen landen, zouden wij bijna geneigd zijn te gaan gelooven in het recht van den sterkste, in het recht van wapengeweld.
Doch dit is slechts schijn.
De woorden van Jezus: ‘Hebt elkander lief als broeders,’ d: i: regeer door liefde; en: ‘Wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar wie zijn leven zal verliezen om mijnentwil, d: i: levende naar mijne lessen, naar mijn voorbeeld van liefde, onrecht verdragende, hij zal dat leven behouden.’ Die woorden blijven eeuwig waar.
Wanneer zal de menschheid het oor leenen aan die roepstem? Wanneer zal zij komen tot dat hooge ideaal ‘om te regeeren door liefde alleen?’
Ik vrees, helaas! niet vóór en aleer zij nederligt bebloed en verscheurd door die vermeende bevrijdingstheorie door de wapenen.
Eerst dan zal de waarde worden begrepen van die lessen, die heden nog met voeten worden getreden.
Eerst dan zal de naam Christen niet langer eene bespotting zijn in de oogen van Heidenen en Boedhisten, maar eene levende werkelijkheid worden.
Laat ons niet dwalen. Wij zullen maaien, wat wij hebben gezaaid. Dat is eene onverbrekelijke noodwendigheid.
Niemand schijnt er aan te denken, dat ook de volken, die hunne neutraliteit zoo angstig willen bewaren door bewapening, feitelijk rondloopen met dezelfde gedachten aan bloedvergieten, als het er op aan komt, als men hen te na mocht komen.
Of wij op een goudschaaltje wegen de gruwelen, die worden bedreven aan beide kanten doet er weinig toe. Oorlog meent te zijn: ‘Gruwel’ en wapenen zijn de middelen om die gruwel te bedrijven, en, let wel, te bedrijven door verantwoordelijke schepselen, begaafd met verstand en hart. Laat ons de wet van oorzaak en gevolg niet langer minachtend voorbijzien, maar op den voorgrond plaatsen. Er rekening mee houdend in ons eigen leven; want daarvan en daarvan alleen hangen af de gebeurtenissen der volkeren.
U dankzeggend voor de plaatsing
Met achting,
Arnhem, 7 Juni 1915.
N.E.G.