De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 747]
| |
Oorlogs- en vredes-literatuur.II. Het Oorlogs-Dagboek van Stijn Streuvels.
| |
[pagina 748]
| |
lijkheid van deze zijn latere boeken oneindig verhoogen nog boven die van het eerste deel. Immers, bijgewoond heeft hij niet zoo heel veel merkwaardigs. Uit dat oogpunt zijn er velen die misschien meer nieuws vertellen dan hij; (althans zich daarvan den schijn geven). Maar, inwendig mee-beleven, nadenken over alles wat zij zien in deze verschrikkelijke tijden, dat kunnen slechts de uitzonderingen, de superieure menschen. En het is de vrucht van dat inwendig mee-beleven, van dat nadenken op superieure, onafhankelijke wijze, die Stijn Streuvels ons geeft in deze drie láátste oorlogs-dagboeken, van Sept., Oct., November. Hoe volkomen voel ik, die in die maand Sept. nog vertoefde in Bad-Nauheim, in het zoo plotseling leeggestroomde, verlaten Bad-Nauheim, het hem na waar hij schrijft: ‘De stilte drukt erger dan de beroering. Geen treingedruisch, geen fluiten, geen zware wagens, geen auto's of rijtuigen. Al die geruchten, waar wij onbewust in leefden, vormden iets als de polsslag van het landelijke leven - en nu zij er uit weg zijn, is 't de dood.’ - Elders krijgen de liegende journalisten een welverdienden tik, als hij zegt: ‘'t Beste is maar er op los te fantazeeren als de thuisblijvende journalisten.’ - Van dergelijke ironische opmerkingen wemelt het boek. Maar het bevat óók getuigenissen, die schitterend rechtvaardigen wat de Duitschers te dierzelfder tijd schreven in hunne couranten, wat ik-zelve heb hooren vertellen door Duitschers, die in België betrekkingen aan het front hadden, onder de strijders, namelijk: dat Frankrijk België niet heeft geholpen. Hoor maar: ‘In het College van de Jezuïeten bezoeken we elf Fransche gekwetsten. Zij verklaren eenparig dat ze niet wisten wat ze hier kwamen doen. Ze werden aangevoerd door een ouden afgedankten generaal. Zij waren twee bataillons, onvolledig, zonder kanonnen, zonder kaart of eenige kennis van de topografie van Doornijk, en hadden te doen tegen het heele Duitsche legercorps, zonder dat zij eenige verkenning kregen, of wisten de sterkte van den vijand.’ - Ik erken volmondig dat ik, - dergelijke beweringen toenmaals uit Duitsche monden vernomen hebbende, - ze niet geloofde juist om die reden. Nu worden ze schitterend bevestigd door een zoo onverdachten ooggetuige als de Belg Stijn Streuvels. De Fransche soldaten, aangevoerd door een ouden afgedankten generaal, wisten zelfs niet wat ze kwamen doen in België!! - M.i. is het daarom aldus de noodlottige domheid geweest van Koning Albert en diens regeering van op Fransche en Engelsche hulp te vertrouwen, in plaats van de Duitsche oorlogsvergoeding aan te nemen, door welke domheid ten slotte geheel het Belgenland is verwoest, en de dupe is geworden eener niet nagekomen belofte zijdens de geallieerden. Mijne lezers herinneren zich zeker nog hoe ik in het voorlaatste nommer beloofde, naar aanleiding van mijn bewering, dat vorst en regeering steeds, in elk land, zich er bijtijds weten uit te draaien, eenige citaten te zullen geven - ter staving mijner redeneering - uit het Dagboek van Stijn Streuvels. Thans voldoe ik aan die belofte. ‘'s Lands Bestuur heeft Brussel verlaten en zit veilig verschanst in het versterkte Antwerpen; wij, met al de overige inwoners van België, worden weerloos overgelaten aan de goed- of kwaadwilligheid van den vijand.’ - Ziedaar een dagboek-opmerking, die volkomen overeenstemt met die, welke ook-ik telkens maak in de Lelie, namelijk, hoe elke regeering steeds veilig en bijtijds zich verschanst, waar zij de weerlooze bevolking ten slotte, als het mis gaat, voor hàre misslagen en fouten laat boeten met have, goed en leven. Aan België hebben we dat gezien in uiterste consequentie. Elders, als Antwerpen valt, zullen we opnieuw hooren uit den mond van Stijn Streuvels, hoe de bevolking tot op het laatst toe zand in de oogen werd gestrooid. Eerst echter wil ik, zijn dagboek gereedelijk en geleidelijk volgende, wijzen op blz. 8, waar hij zoo terecht wijst op de verruwing en onzedelijkheid en bandeloosheid, die deze jonge menschen, welke gedwongen worden tot strijden als zijnde dienstplichtigen, onvermijdelijk aangrijpt, en voor heel hun later leven ongeschikt maakt; (een opmerking die ik ook van Duitsche ouders menigmaal hoorde): ‘Doodschieten ten koste van zijn eigen leven is de opperste deugd, voor 't overige zijn alle dwangveeren losgelaten, en wie zal er, na den oorlog, die jongens weer onder de pasmaat brengen der burgerlijke moraal.! Ik heb dezer dagen een briefkaart ontvangen van een vriend, een deftige beschaafde jongen. Hij schrijft: Ik word elken dag wat meer beest, en dus wat moediger soldaat.’ Op dezelfde droeve wijze heb ik-persoonlijk in Bad-Nauheim hooren getuigen een wegens ziekte met verlof teruggekomen zeer beschaafden jongen Duitscher. Zoon van zeer welgestelde | |
[pagina 749]
| |
ouders, wier bloeiende zaak hij, eenig kind, reeds zelf bestuurde, dwong hem de oorlog, na een uitstekende opvoeding genoten te hebben, met een bezwaard gemoed tot het krijgsleven. En toen hij, gedurende die enkele dagen, teruggekeerd was, toen vertelde hijzelf, hoe het niet mogelijk zou zijn de verschrikkingen van het oorlogsleven vol te houden, ‘indien men niet alle menschelijkheid en gevoel trachtte te vergeten, ja van lieverlede léérde, als iets van-zelf-sprekends, enkel bedacht te zijn op de meestlage instincten-bevrediging.’ Nu komt een gedeelte in het Dagboek dat ik vooral dáárom citeer, omdat het misschien velen mijner lezers zal duidelijk maken die eigenaardige stemming, die ik-óók doormaakte in die September-maand, zijnde toen, evenals Streuvels, in een oorlogvoerend land, - die stemming waarvan men hier in Holland geen begrip heeft gehad blijkbaar, niet kon hebben ook: ‘De tragische grootschheid van het to be or not to be heeft al het overige verdreven, en er blijft nog enkel het leven, zonder meer. Alle schraapzucht, het geldzamelen.... dat voor 't meerendeel der menschen einddoel en oorzaak en reden was van ons bestaan - is stopgezet; geen praal meer, geen weeldevertoon, geen plezieren. Vroeger was het leven zoodanig vervuld met nietigheden, dat het uit zijn rechte wegen gedoold was, en zijn eenvoudigen zin had verloren. Alles wat vroeger 't leven verlustigde is weggevallen, en dat zonder dat wij het gemis sterk gevoelen, of het te zeer betreuren. Het gerucht rond Calmette's moord is plots gedoofd, en Madame Caillaux' beroemdheid is ineens gevallen; de moord op Jaurès laat niets dan een flauwen naklank, en de dood van Pius X is geen wereldgebeurtenis, die al de reporters van Europa in de weer brengt. - Er is geen plaats, tenzij voor den oorlog. Vroeger moest men alle bladen lezen, nu is het genoeg er één te zien.’ Men moet dat alles inderdaad in een zelf in den krijg betrokken land hebben doorvoeld, om te weten hoe het woord voor woord wáár is. De dagelijksche telegrammen, de vraag wie aan den winnenden kant is, ziedaar alles wat het leven beheerscht in zulk een éérsten tijd. Men is zichzelven niet meer. Men kan alles, en men leeft duizend levens. En toch doet men ten slotte niets dan in spanning wrachten. Toen de Paus overleed, toen werden in Frankfort de klokken geluid; in Nauheim stond het daaarop dadelijk vast dat dit enkel kon beteekenen de zoo vurig begeerde inname van Belfort! Niemand dacht aan den toch óók in Bad-Nauheim reeds bekend-geworden dood van den Paus! Er was één opwinding en vreugde over de verméénde overwinning. En toen eindelijk, tegen den avond, het misverstand zich ophelderde, werd er slechts een teleurgesteld schouderophalend: ‘O zoo’, gehoord, zelfs van den meest getrouwen Roomsch-Katholiek. Klokkenluiden was namelijk voor iedereen zóó beslist verbonden aan overwinningen, dat men het niet der moeite waard achtte, waar het gold zelfs de nagedachtenis van den katholieken opperherder. En zoo was het met alles. Ik heb er slechts één mensch gekend die, onder dat alles dóór, alleen leefde voor en dacht aan hare ‘badkuur’. En die eene was eene Hollandsche.... en eene die natuurlijk niets mankeerde óók nog. Maar.... zulke karakters vindt men overal. - - - - Laat mij overgaan tot blz: 47, waar Stijn Streuvels op de meest afdoende wijze logenstraft een der ‘gruwelen’-verhalen, waarvan de Telegraaf en andere eerlijke (?) Bladen zich zoo graag tot tolk maken in, natuurlijk, niet-onderteekende aanklachten. Dat Stijn Streuvels de waarheid zegt wèl met zijn naam eronder, dat namelijk is een direct gevolg van het eerlijk-zijn. Laster gaat altijd graag schuil onder pseudoniemen en voorletters, de wáárheid echter durft haar naam schrijven onder haar getuigenis. - Volgens het Vlaamsche Blad De Landwacht van 14 Sept: 1914 zouden er in het dorp Deerlijk gruweldaden zijn gepleegd door Uhlanen. Het geheele lasterverhaal - vermoedelijk ook kwistig ten onzent verspreid - wordt door Stijn Streuvels uit de Landwacht afgedrukt, om er dan op te laten volgen: ‘Ik ben ter plaatse geweest, en om der waarheidswille diene 't volgende gezegd: Eerst dat hier van ongehoorde gruwelen geen sprake kan zijn, verder is heel het relaas vol onnauwkeurigheden en valschen uitleg. De vrijwilligers hebben hier heel flauwe bezigheden volbracht, en het kan ook niet anders, omdat zij vastberadenheid missen.’ - Vervolgens deelt hij een bewijs dezer ‘flauwe bezigheid’ mede, waardoor een geheel lasterverhaal over ‘gruwelen’ is verbreid. Een bewijs dat te uitvoerig is om het hier op te nemen. Ik verwijs iedereen naar het boek-zelf. Gij ziet het, lezers, ik had gelijk toen ik U steeds opnieuw wees op de onbetrouwbaarheid van anonyme gruwel-verhalen. In de onmiddellijke omgeving-zelve heeft Stijn | |
[pagina 750]
| |
Streuvels nagespeurd, hoe zij verzonnen waren. Maar, wie kan naspeuren, wie zou zich ook de moeite ertoe geven, de ongeteekende ‘ooggetuigen’-berichten te gaan controleeren, waarmee in die ‘gruwel’-dagen zeker soort onzer pers, Telegraaf natuurlijk bovenaan, zich goedkoop en griezelig vulde. Het soort publiek namelijk dat de Telegraaf leest is van dat gehalte, dat ‘griezeligheden’ het alleraantrekkelijkste vind, het gehalte der minder ontwikkelden en zedelijk-laag-staanden. - De opgeblazen toon van zeker soort blufmenschen krijgt een aardig tikje op blz: 67, waar de auteur in het licht stelt hoe Kortrijk zich heeft aangesteld alsof het ‘Heel alleen en op zichzelf den oorlog wilde verklaren aan Duitschland. Door den loop der gebeurtenissen is dit alles weggevallen en gekoeld. Het stadje is ineengekrompen van schrik en ontsteltenis en bange verwachting.... gereed om echter weer op te springen, eens, wanneer alle gevaar in de omgeving zal geweken zijn.’ Die welverdiende tirade zullen velen, óók in Holland, zich in den zak kunnen steken. O, wat zouden b.v. die hitsers, die nu zulk een groot woord voeren, in den angst zitten als de Duitschers hier in Holland invielen! Wat zou het illustre personeel van het St: Nicolaasstraatje, in welke fraaie buurt de Telegraafredactie zetelt, nederig staan buigen als een Duitsche officier de ‘heeren’ (?) kwam massregeln!! Het zou heusch een kijkje wáárd zijn! Maar, plaatsgebrek dwingt mij het bij deze aanhalingen te laten. Alleen moet ik nog vermelden, hoe innig-waar Stijn Streuvels teekent die mìsselijke houding van het publiek, waarop ook-ik reeds zoo menigmaal de aandacht vestigde, als hij schrijft naar aanleiding van Transvaal: ‘Niemand die 't nu geradig vindt een woord te reppen voor 't geen Engeland, een vijftien jaar geleden, met den Boerenoorlog heeft uitgericht, waardoor het over de gansche wereld 't afgrijzen en de schande wekte; - dat het alleen aan de groote mogendheden gelegen heeft, die het onrecht lieten geschieden om de heilige neutraliteit en hun eigenbelang niet te schenden, om 't geweld van elk weldenkend man tegen 't perfide Albion te zien optrekken. Nooit misschien is er in de heele geschiedenis zulk eenstemming en spontaan gevoel van sympathie ontsprongen over de bevolking van de heele wereld, als voor de verongelijkte Transvalers. En hoe ziet men het nu verkeerd? Engeland heet voortaan het loyaalste volk ter wereld, het strijdt om 't herstel van een ideaal - een recht dat werd geschonden’. - Ik vind dat er van een Belg als Stijn Streuvels een extra-onpartijdigheidszin, maar vooral extra durf toe noodig is, om zulk een eerlijke en ware verdediging van zijn stand punt openlijk te durven uitspreken aangaande Engeland's zoogenaamde loyauteit en aangaande de misselijke gedweeheid waarmee wij-overige natiën die leugen opeten. Een man, die in deze omstandigheden aldus zijn koel en eerlijk oordeel bewaart, hij is één uit honderden en duizenden. Hij is, om met de Genestet te spreken, een Iemand. Ik zou iedereen willen vragen: Lees hem, en vraag dan U-zelven af wie gelijk heeft, de leugenachtige anonym-schrijvende journalisten in de pers, dan wel een ooggetuige als deze auteur van naam, deze Belg, die zich echter door ‘quasi-vaderlandsliefde’ niet laat verleiden, onder het goedkoope mom van zoogenaamde verontwaardiging, leugens te gaan verspreiden ter reclame van eigen-ik, en ter in den zak kruiperij van zijn koning of zijn regeering. -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
(Wordt vervolgd.) |
|