De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe vrijwillige landstorm.In dagbladen, op vergaderingen, in brochures en tijdschriften hoort men niets dan: Alle hens bij de vrijwillige landweer, het vaderland is in gevaar. Ajo jongens en mannen geen één mag achterblijven; we moeten een leger vormen van een millioen en meer, anders worden we aangevallen en trekt de vijand onze grenzen over. Ze moeten bang gemaakt worden voor onze dappere millioenen. Kom burgers, boeren en buitenlui, laat je inlijven, verlaat alles, werk, vrouw en kinderen, laat landbouw, bedrijf, handel en nijverheid in de steek. Leert marcheeren, wapens hanteeren; leert schieten en tirallieeren. Kijkt barsch naar de grenzen, maak ze bang die Duitsch zijn, want andere vijanden hebben we niet, anders behandelen ze ons net als de Belgen, die arme, onschuldige stakkers, die nooit een Duitsch soldaat eenig letsel hebben toegebracht, nooit op hen verraderlijk hebben geschoten, nooit iemand van hen hebben verwond of gekwetst en mishandeld? Ze denken er wel niet aan ons aan te vallen, onze grenzen over te steken, integendeel; maar, jongens, je kunt niet weten, hé, en dan die Russen, en die Italianen en die Japanners, jongens, die springen zoo ver, in een wip zijn ze bij je. Wat je regeering vroeger nagelaten heeft: de landstorm te organiseeren en allen inlijven die daarvoor maar eenigszins in aanmerking kunnen komen, en te zorgen dat ze goed bewapend en geëncadreerd en gekleed kunnen worden. Laten wij daar nu voor zorgen en met spoed, want het gevaar dreigt. Laten wij toonen dat we verder zien dan die laksche lui, die zelfs geen kleeren hebben om de militie voldoende te kleeden, geen voldoende geschut, geen shrapnels, mitrailleurs en verder wapentuig. Laten we desnoods in onze burgerpakjes, met een militaire pet op, naar de grens trekken, met stokken en hooivorken; als de vijand onze dappere gezichten maar ziet, loopen ze als hazen weg, en nemen we hun geweren en kanonnen, en alles wat ze achtergelaten hebben. Kom mannen, wie doen mee? Het vaderland kan in gevaar komen, je kan het maar niet weten, op naar de grenzen. Is er onzinniger beweging, uit angst en vrees in het leven geroepen, zonder te bedenken, hoe de regeering al die menschen moet voeden, kleeden, bewapenen, van officieren en kader voorzien en hoe gezorgd moet worden voor den geregelden gang van zaken in stad en land? Wat moeten we stellen tegenover de Engelschen bijv., de eenigen die gaarne zouden zien dat wij ook mede doen, evenals ze Italië hebben omgekocht, dat daardoor zijn eer en goeden naam voor eeuwig heeft verloren, en waartoe het ook Roemenië en Griekenland en wie weet wie nog meer tracht over te halen, door mooie beloften, geld en voordeelen, in de lucht. Engeland is het alleen te doen om ook onzen handel te vernietigen en aan zich te trekken op welke wijze dan ook, vóór of tegen hen. Waar zijn onze tientallen onderzeeërs, mijnleggers en torpedobooten, het eenige wat we ter zee noodig hebben, en die wij niet hebben alleen uit zucht om ook groot te doen met slachtschepen en groote kruisers. Onze marine-officieren kruipen niet graag in benauwde onderzeebooten, ze staan liever op een mooi schip. Dit zal nu wel anders worden. Och, laten we ons niet opwinden, mannen van Nederland, wat eenmaal verzuimd is, kan niet in een slag goed gemaakt worden; en dat is ook niet noodig. Onze militie en landweer is voldoende om ons te verdedigen en de grenzen te bewaken en komt de nood aan den man, dan komen de vrijwilligers vanzelf, die achter onze waterliniën geoefend kunnen worden; daarop toch berust onze verdediging; niet op een millioenen leger in het veld. Maar werkelijke nood is er niet en zal er ook niet komen. Vooral Duitschland zal alles aanwenden onze onzijdigheid te beschermen die voor hen alles waard is. Het zijn spoken, waartegen de angstige drijvers willen strijden, omdat zij gevoelen dat | |
[pagina 742]
| |
zij door hun voortdurende Duitsche hetzerijGa naar voetnoot*) schuldig zijn aan landverraad, door moedwillige schending onzer neutraliteit door onzinnig partijkiezen, waar geen partij mocht gekozen worden. Wij mogen alleen denken om Nederland en wat noodig is om dit buiten gevaar te houden. Laten we onze gronden bebouwen, zoodat er overvloed van graan en levensmiddelen komt en we niet meer afhankelijk zijn van anderen; laten we onze industrie uitbreiden waar we kunnen, onze handel bevorderen en in alle opzichten eerlijk zijn en blijven, dat is onze beste bescherming; en onze hoogstaande Regeering, met haar zorgende door allen beminde en hooggeachte Koningin, zullen dan wel zorgen dat onze neutraliteit zal gehandhaafd blijven en dat niemand er aan zal denken die te schenden; maar gaat zelf daartoe geen aanleiding geven. Nijmegen. M.C.E. STAKMAN. |
|