Aan de lezeressen en lezers van het Tijdschrift de Holl. Lelie.
Indien onze geachte Redactrice mij weder een plaatsruimte wil afstaan zal ik eens iets mededeelen van mijn verblijf in Edinburgh, waar ik 18 Januari j.l. aankwam; over mijn reis er heen zoo mede over de terugreis zwijg ik... Doch dit zweer ik: ‘Zoolang deze afschuwelijke oorlog voortduurt, die spot met elke beschaving, ga ik niet meer over de zee. Het zijn “ondieren” die daar op de loer liggen om U en mij en honderden non-combattanten met wat zij bij zich hebben te vernietigen. De hel kan niet vreeselijker zijn’. Doch ik zwijg er verder over.
Wie toch de zee absoluut over wil, moet 't dan op eigen risico maar doen. Moge God haar of hem behoeden!...
Ik kwam weder met mijn bagage in Amsterdam; vond alles wat ik achterliet aan, goede vrienden wèlvarend, alsook mijne kleine fox-terrier Darling, die mij toch na een afwezigheid van bijna drie maanden dadelijk herkende, en spoedig op mijn schoot sprong. Ik ga u nu iets vertellen over mijn verblijf in Edinburgh.
Diegenen uwer die bekend zijn met de gedichten van Beets herinneren zich misschien wel
‘Als de kinderen groot zijn’,
en waarin dit lieve couplet:
‘Dan wijze ik u de plekken die ik 't bekoorlijkst vond,
Langs Rijn en Moezel, Clyde en Theems leide ik u dankbaar rond.
Winandermeer en Edinburgh zijn die ik 't liefste zag,
Dááheen zal ik u voeren voor onzen ouden dag.’
Nu, Edinburgh ligt héél lief. Nabij het station prijkt het trotsche ‘North-British Station-Hotel aan Princes Street.
Deze mooie straat (de pantoffel-parade der beau-monde) herbergt bijna alle hotels van rang en het Monument van Walter Scott. Het is het eldorado der stad!
En wat de stad betreft kan men spreken van een oud- en nieuw-Edinburgh. Zoo mooi als het nieuwere deel is, zoo leelijk is het oude gedeelte. Het is de stad van kerken, monumenten en pleinen!
Bij het Edinburgh-Castle vindt men het bronzen standbeeld van den Hertog van York, in het midden der Highstreet dat van Karel II, bij het ‘Royal Institution’ dat van Koningin Victoria; bij de Hoogeschool dat van Robert Burns, op het St-Andrew's plein dat van Lord Melville en dat van Graaf John van Hopetown en verderop de bronzen standbeelden van George IV en Sir Robert Peel.
Doch ik zal u iets vertellen over het interne leven dat ik leidde in een van de meest bekende boarding-houses.
Ik kwam daar op aanbeveling en bevond mij in cosmopolitisch gezelschap, o.a. twee Françaises, een Parijzenaar, twee Engelsche jonge dames, een jong mensch uit Dublin en ondergeteekende. 't Was een aardig gezelschap bij elkander en wat het verblijf gezellig maakte was dat wij overeenkwamen niet over den oorlog te praten. Wèl lazen wij elkanders dagbladen, doch vermeden den oorlog zorgvuldig.
Wat er mij het minste beviel was de tafel. Het vleesch was voortreffelijk, doch aardappelen en groenten heerlijk te koken als in Holland, Frankrijk en Zwitserland dat kende men niet. De aardappelen hadden veel overeenkomst met groote eendeneieren en de groenten waren alle in water gekookt; wat misschien uit gezondheidsoogpunt is aan te raden, doch het smakelijke er geheel aan ontneemt. De Engelsche dames en de Ier stonden om 7 uur 's morgens reeds op, doch gingen om 10 uur naar bed. Zij gebruikten afzonderlijk hun ontbijt; de Françaises, Parijzenaar en ik stonden 9 uur op en gebruikten ons ontbijt om 10 uur. Voor hen bestond 't uit warm vleesch of spiegeleieren met ham, voor ons uit ‘petit pains’ met melk-chocolade.
We maakten onder elkander gezellige groote wandeltochten. Bezochten o.a. de Higblands ‘highcovered with snow’ en woonden geregeld de godsdienst-oefeningen bij die in de buitenlucht op een der pleinen werden gehouden. In 't midden stond een piano en de musicus met een dikke jas aan en hooge hoed op begeleidde voortreffelijk onzen zang.
In een zéér mooi gedicht dat gezongen werd laat ik hier de woorden volgen:
This world is all a fleeting show
For man's illusion given;
The smiles of joy, the tears of woe,
Deceitful shine, deceitful flow,
There's nothing true but Heaven!