De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIndrukken.
| |
[pagina 665]
| |
ongetwijfeld onrecht, maar, wat helpt het zich daartegen te verzetten ten koste van goed en bloed en verwoeste welvaart? Noch de Belgische regeering, die nu veilig zit in Havre, noch de koning van België zijn daarenboven zelven de slachtoffers, maar het volk, hun volk, het hun toebetrouwd, het onwetende, diepbeklagenswaardige volk, dat volk dat alléén lijdt thans door hun schuld en domheid. Wat ons vaderland betreft, Duitschland denkt er niet aan ons iets te doen! Het heeft dat, onze geheele geschiedenis door, steeds doorloopend bewezen! - Waarlijk, het woord van den Bijbel: dat God-zelf de menschen met blindheid heeft geslagen, het komt mij in dezen tijd gedurig in den zin. Want, wij zijn Duitschland aanverwant, ons vorstenhuis is Duitsch, ons ras is Germaansch, onze geschiedenis is doortrokken van het bloed dat wel Frankrijk en Engeland ten onzent deed vloeien, niet Duitschland! Wij zijn buren, elkander van noode hebbende naburen. Vele, o zoo vele Hollanders hebben Duitsch bloed in de aderen. - - En toch.! - - Een paar aan Engeland verkochte persorganen zijn voldoende om de stemming van het publiek op te hitsen tot de meest onnoozele vijandelijkheid tegen al wat Duitsch is - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - Thans brengt zoowat elke post mij brieven van verontwaardigde Nederlanders, die mij te ‘Duitschgezind’ vinden. Mijnentwege! Wat is ‘Duitschgezind?’ Dat mij de Duitsche natie sympathiek is, het land, de levenswijze, de volksaard? Heeft dat alles dan ook maar iets te maken met den oorlog - dien ik óók thans nog even hevig verafschuw als in vredesdagen!? Maar, hij, die oorlog, is er, die geesel van de menschheid! En niet het Duitsche volk maakte hem, niet het Duitsche volk kan men verantwoordelijk stellen voor de gebeurtenissen van den krijg, de doortocht door België, enz., enz. Het volk is in elk geval even onschuldig daaraan als het Belgische of Fransche of Engelsche. Daarom dus, de vraag wde den oorlog tenslotte maakte daargelaten, het Duitsche volk blijft voor mij wat het in mijne ondervinding steeds was: beminnelijk, goedmoedig, eenvoudig van zeden. Maar bovendien, - en juist daarom heeft het mij in deze dagen een nieuwe sympathie afgedwongen, - het toont een eensgezindheid, een vaderlandsliefde, een geestdrift, een zelfopoffering, die men moet hebben bijgewoond om haar te kunnen begrijpen, en na te kunnen voelen. En, dat onze koudbloedige, vischachtige, eigenbelang berekenende Hollanders zich zelfs geen voorstelling weten te maken van zulk een eerbied-afdwingende algemeene volksstemming, zie dat kan ik mij zóó goed begrijpen, dat juist dáárom die vijandelijke houding zijdens Holland ten opzichte van Duitschland mij ook weer gansch niet verwondert. - Daarenboven, een goed deel aanstellerij en mode behoort óók tot het hedendaagsche doen ten onzent, en, dientengevolge, nu het eenmaal in Holland toonaangevend schijnt te zijn om den Belgischen koning te bewierooken, en de Duitschers voor barbaren te schelden, nu spreekt het vanzelf dat de groote ‘men’ dit alles dadelijk slavenziel-achtig nadoet. - Typisch is in dit opzicht de Telegraaf, welk Blad hier gelezen wordt door eene Hollandsche bekende van mij, die zoo goed is mij nu en dan op deze lectuur te vergasten (?) Tegen mijn zin natuurlijk. Maar de beleefdheid dwingt mij haar geduldig aan te hooren, als ze 't in haar hoofd krijgt mij die onnoozele praatjes voor te lezen als allernieuwste wijsheid. ‘De Duitschers’ - aldus dit eerlijke en welingelichte Blad - ‘zijn eigenlijk slechts dáárom thans zoo dapper, omdat zij, na de jarenlange mishandelingen die zij in vredestijd hebben te ondergaan van hunne meerderen, thans blij zijn op hunne beurt anderen flink te kunnen “prügeln”’. - Van de Telegraaf verwondert mij dergelijke onzin gansch niet, en ergert mij, - kennend het gehalte van het Blad, - óók nooit iets, van welken aard het ook zij. Daarvoor staat het niet hoog genoeg, om ergernis der moeite wraard te doen zijn. Maar wèl verwondert het mij dat een ‘neutrale Staat’ als Holland dergelijke uitingen ongestraft laat. Misschien vindt de regeering, evenals ik, het Blad te weinig hoogstaand om er hare aandacht aan te schenken. Voor zoover ik mij meen te herinneren was deze fraaie tirade van de hand van een zekeren Feenstra, een apotheker, die, evenals de Japanners, zijn studiën indertijd in Berlijn maakte, en, tot dank nu dapper trapt naar degenen bij wien hij in vredestijd zijn kennis zocht. Nu, deze beminnelijke eigenschap der ondankbaarheid onderscheidt immers ook juist de ‘zielvolle’ mensch van het ‘redelooze’ dier! Hoe goed herinner ik mij nog hoe diezelfde Telegraaf, - in de dagen waarin de dochter van den Duitschen keizer huwde -, zich uitputte in de meest kruiperige vleierijen ter eere van het Duitsche hof. In | |
[pagina 666]
| |
het bijzonder een belachelijk-burgerlijk artikel uit die dagen is mij bijgebleven, waarin de verslaggever zich te buiten ging aan de meest overdreven bewonderingsbetuigingen, wijl het hem vergund was geweest, vanaf een tribune, het hooge vorstengezelschap.... te zien eten!! En dan durft men nog praten van democratische Hollanders en van voor hunne meerderen ‘kruipende’ Duitschers! - Enfin, met den wind draaien is tegenwoordig, schijnt het, mode in Holland! Want immers, de Boeren-krijg, en het Paul Krüger aangedane onrecht, dat alles heeft men geheel en al ter zijde gesteld, om thans Engeland te bewierooken als zijnde het land dat kampt ‘voor het behoud der kleine Staten’! Dat deed het zeker óók toen het verraderlijk het kleine Transvaal van zijn vrijheid beroofde, en tot zijn vazal maakte!?
Aan het groothertogelijk slot hier in Friedberg, een half uur ongeveer afstand van Bad-Nauheim, aan dat slot waar voor drie of vier jaren de Tsaar heeft gewoond met zijn vrouw, de zuster van den Hessischen groothertog, is dezen nacht het hieronder afgedrukte versje aangeplakt gevonden: | |
Hier muss desinfiziert werden!
Es wohnte einst in diesem Haus
Der Obergauner Nikolaus.
Schon damals war er, das ist klar,
Der feige Blut- und Lügenzar.
Doch, liebe Leute, glaubt es mir,
Es ist noch Ungeziefer hier;
Treibt mit Insektenpulver aus
Die Läus und Flöh' von Nikolaus.
Wohl ist der Gauner heute weit,
Doch bleibt die Lehr' für spält're Zeit:
Sucht wieder einer hier die Ruh:
Ernst Ludwig, sperr die Türe zu!
‘Ernst Ludwig’ namelijk is de regeerende groot-hertog van Hessen, de broeder van de Tsarin, van welke laatste verteld wordt hoe haar verblijf op Schloss Friedberg, in haar eigen Hessen, dáár waar ze haar gelukkige jeugd doorbracht, voor haar is geweest een héérlijke vreugde en herleving temidden van haar angstleven om haar kind, den kleinen troonopvolger, (sindsdien zoo geheimzinnig ziek geworden). Ik-zelve heb den kleinen a.s. tsaar hier in Bad-Nauheim gezien in dat jaar, een toen nog zoo vlug en vroolijk zich bewegend ventje; en reeds in die dagen schreef ik: ‘Ware ik de keizerin van Rusland, ik nam mijn kinderen bij elkaar, en blééf voorgoed waar ik was, in mijn eigen veilig landje, in dat Hessen waar men haar liefheeft, en zij veilig is.’ - Zal deze beklagenswaardige vrouw zelve, - al moet zij thans oogenschijnlijk ‘Russisch’ meevoelen - niet thans dikwijls terugdenken met innig heimwee aan dit Friedberger Schloss, en aan het kalme leven toenmaals hier, zij die is een Duitsche, eene Hessische prinses!? Overigens, den kinderachtigen inhoud van dit bovenstaand versje, dat uit haat en vijandschap werd geboren, daargelaten, het zou den Duitschers zeer zeker ten goede komen m.i., indien zij, als de vrede is teruggekeerd, afgeleerd zouden hebben die overdreven beleefdheid en nederigheid tegenover vreemdelingen, speciaal tegenover Engelschen, waarvan zij evenmin vrij zijn als wij-Hollanders, en die hunne nationaliteit ten onder doet gaan, zooals dat met de onze reeds grootendeels het geval is. Thans, eindelijk, worden b.v. hier in Nauheim de tallooze uithangborden verwijderd met: ‘Englisch spoken’, ‘Modèles de Paris’, enz.. - Of het echter ook zóó zal blijven na den vrede? Het ware zeer zeker te wenschen, óók voor Holland, speciaal voor den Haag, waar men immers geen grootere ‘deftigheid’ schijnt te kennen, dan zichzelf belachelijk te maken door quasi-Engelsche allures en dito Fransche gesprekjes. Op dit oogenblik beheerscht ‘Der Wille zu einer deutschen Mode’ geheel en al de groote firma's in Berlijn, Frankfort, enz. En inderdaad, hetgeen Parijs in deze modeopzichten in de laatste jaren heeft voortgebracht, het is zóó jammerlijk wanstaltigleelijk, dat men werkelijk niet naar die stad behoeft te gaan om te leeren hoe zich met smaak te kleeden.! Maar, aan den anderen kant, de opwekking tot een herhaling der totaal mislukte reform kleeding-idee van voor eenige jaren - waarvan in eenige Duitsche bladen sprake thans is, - zij is zonder twijfel geheel en al misplaatst. Want reformkleeding is leelijk en ongezond. Het voorstel van sommige Frankfürter Geschäfte, zich voortaan meer aan de Weener moden aan te sluiten, lijkt mij integendeel veel verstandiger. De Wienerinnen hebben immers steeds getoond zin te bezitten voor chic en voor goedzittende kleederen, zonder in de Fransche excentriciteiten te vervallen. Nochtans, ik voor mij geloof dat de vrede al deze schoone toekomstplannen zal doen ineenstorten, en dat men, ook in Duitschland, evenals ten onzent, weer zich | |
[pagina 667]
| |
zal beijveren de Engelschen, en in het bijzonder de Franschen, na te doen in alles - als ‘het’ ideaal voor iedereen, die wil meedoen, bij uitnemendheid. Deze onzelfstandigheid heeft mij steeds in Holland geërgerd en getroffen als iets onwaardigs, en reeds menigmaal heb ik o.a. gewezen op het belachelijke mengelmoes van vreemde woorden, waarin onze advertenties, van eerste ranghuizen, moeten worden gesteld om de ‘voorname’ clientele te behagen. Is het b.v. ook niet in de hoogste mate weerzinwekkend, wanneer Haagsche dames zich inbeelden een bijzonder gedistingueerden indruk te maken, omdat ze in de trams of in een restaurant luidruchtig Engelsch of Fransch radbraken? En dat geschiedt toch voortdurend! Het vorige jaar heb ik-zelve hier eene mijner Hollandsche bekenden flink afgestraft om die reden, op eene wijze die haar voorgoed den lust heeft doen vergaan zich voortaan zoo mal aan te stellen. Wij, een gezelschap en ik, zaten op het Tennis-café; zij-ook was daar met anderen. Natuurlijk gaf ze zich een ‘gedistingueerd’ air door Engelsch te brabbelen. Ik nam toen de vrijheid, terwijl zij mij zeer goed kon verstaan, opzettelijk luide de opmerking te maken tot mijn omgeving, hoe iedereen onmiddellijk kon hooren aan haar accent dat zij en haar vriend evenmin Engelschen waren als wij, niettegenstaande alle hunne pogingen daarvoor dóór te gaan door dit stééds aanstellerig in het Engelsch redeneeren. Vanaf dat oogenblik heeft zij het nooit meer gewaagd in mijn tegenwoordigheid een andere taal te spreken dan hare eigene: Hollandsch. Ach, toen op 31 Aug. de verjaardag werd gevierd van onze Koningin, en men daarom op het Kurhaus speelde het Wien Neerlandsch Bloed, toen had men haar plechtiglijk moeten zien oprijzen van haar fijn dîner, om hare ‘patriotische’ gevoelens daarmee te bewijzen! Waarlijk, een fraai patriotisme, - dat er zich voor scháámt Hollandsch te spreken!
De Hollandsche couranten, - die zeer laat en ongeregeld in mijn handen komen, - schilderen thans de ‘hoogst gedrukte stemming in Berlijn.’ Waaruit men kan zien hòe er ten onzent stelselmatig wordt gelogen. Mijn uitgever verheugde (?) mij gisteren met een ex. van een boek uit Holland, dat den titel heeft: ‘Engeland strijdt voor het behoud der neutrale Staten.’ Op die manier maakt men dus ten onzent op alle mogelijke wijzen stemming tegen Duitschland! In ons ‘neutraal’ land schijnt alles veroorloofd, indien het maar is tegen Duitschland? - Men behoeft o.a. slechts kennis te nemen van de wijze waarop het in Leuven voorgevallene in onze Bladen wordt geëxploiteerd (en, voor een groot deel is hetgeen daar is geschied tenslotte gebleken onwaar te zijn), om te begrijpen welke vijandelijke stemming kunstmatig door onze pers wordt aangekweekt bij het groote publiek tegen Duitschland. - Waarom? Vraag dat aan de beurzen dezer eerlijke pers-heeren!Ga naar voetnoot*)
Neen maar....! Eindelijk, eindelijk hebben we dan, onder de vele leugens die de Hollandsche couranten brengen, ook een hoogstgewichtige daadzaak, een feit! Uit ‘Het Vaderland’ verneem ik namelijk het hoogstbelangrijk gebeuren uit de residentie, dat men besloten heeft.... per politieverordening voortaan te verbieden het dragen van onbeschermde hoedenspelden in de trams! - Waarlijk, de Hollanders zijn toch een snelhandelend, bij-de-hand, flink, en doortastend volk!! Op een moment waarop niemand meer denkt aan het dragen van lange hoedenspelden, wijl de groote hoeden immers geheel en al uit de mode zijn, op een moment waarop bovendien geheel de wereld in spanning is over dood en leven van honderden en duizenden menschenlevens, over den ondergang en het behoud van geheele staten en volken, op zulk een oogenblik heeft het Haagsch Gemeentebestuur niets gewichtigers te doen dan aan onbeduidende tramkwetsuurtjes, door mogelijke te lange hoedenspelden, te denken - terwijl gansch Europa zich ondertusschen verminkt en vermoordt op de vreeselijkste en gruwelijkste wijzen door de moorddadigste uitvindingen, en ook over ons vaderland-zelf de ernstigste gevaren dreigende zijn nu, juist nu, in deze láátste dagen méér dan ooit! - Bij ons heeft men toch wezenlijk altijd verbazend veel gewichtigs aan het hoofd!! Dat ziet men weer hier uit! Zeker komt dit gewichtig besluit ook daaruit voort, dat men zóó goed onderricht is door de Hollandsche pers over alles wat in Duitschland voorvalt, - zóó goed, dat men thans in gemoedelijke | |
[pagina 668]
| |
onnoozelheid de gedachten durft richten op hoedenspelden-quaesties!! Bij gebrek zeker aan beter! Terwijl de oorlog met Engeland of Duitschland over ons hangt als een zwarte wolk!.... En ons dan het lot van België onverbiddelijk wacht.... Zou de Haagsche Gemeenteraad niet alvast een som vaststellen voor een Roode-kruis-dienst - o, niet voor oorlogs-ellenden, maar voor tram-kwetsuren bij hoedenspeldenongevallen? De heeren zijn nu toch immers zóó ‘nuttig’ begonnen dat het jammer zou zijn niet voort te gaan op dezen weg.... ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|