en zoo weinig mogelijk oorlogsgeschiedenis onderwijzen; er moet geleerd worden, dat oorlogvoeren tot de grootste onzinnigheden behoort en gelijk staat met moord, al geschiedt het op hooger bevel en dat alle menschen broeders zijn en kinders van een zelfden vader, hoewel de eene broeder op hooger trap van beschaving staat, dan de andere en de eene zuster een anderen godsdienst belijdt, dan de andere of misschien nog in onwetendheid zich buigt voor stoffelijke of denkbeeldige goden. Door zoo'n opvoeding komt algemeene naastenliefde in plaats van snoevenden grootheidswaanzin, een der ergste kwalen, waaraan een volk lijden kan. De oorlogen moeten dan van de aarde verdwijnen en worden alle geschillen in der minne en naar recht uitgemaakt. De ware geest van het Christendom komt dan eerst tot volle recht.
Helaas, zoo ver zijn we thans nog niet. Een pessimist zal zeggen, vooral op grond van de tegenwoordige tijdsomstandigheden, dat het nooit zoo ver komt en menig optimist zal sterk gaan twijfelen. Toch is het dwaas aan de eindelijke zegepraal van het licht over de duisternis te wanhopen. Vooral deze intreurige tijden zullen niet nalaten, om veler oogen te openen. Bij ijverige propaganda tegen den oorlog zal de vredesbeweging bij de velen, die het lijden der volken aanschouwen of het op een of andere wijze meemaken, moeten inslaan, vooral als het volk zich bewust wordt van zijn macht. En die macht bezit het reeds door zijn stemrecht.
Maar als Nederland nu zonder zijn wil wegens zijn neutraliteitsschennis in den Europeeschen oorlog betrokken wordt, hoe moet dan een verafschuwer van den oorlog zich gedragen? Zoodra het oorlogsgevaar optreedt, moeten eerst alle middelen in 't werk gesteld worden door mannen en vrouwen van invloed, om aan den krijg te ontkomen. Is de teerling echter geworpen naar de zijde van vernieling en verderf, dan legt de wet aan iederen dienstplichtige den last op als soldaat in het leger plaats te nemen, waaraan niet te ontkomen is. Het te velde trekken weegt voor hem zwaarder dan voor den soldaat, die het een eer vindt voor zijn geboortegrond te sterven. Hij, die er liever voor leeft, gaat met bloedend hart ten krijg, kalm en ernstig en laat over zich niet komen kwaden hartstocht, die het gemoed in vlammenden haat tegen den vijand doet ontbranden en den mensch verlaagt tot duivel, tot verscheurend dier. Natuurlijk laadt hij, die de hoofdbewerker van oorlogspartij is, zeer groote verantwoordelijkheid op zich. Het geweten en dat zijner medehelpers zal zich waarschijnlijk in hun blinden oorlogsroes wel niet luide doen hooren, want menschenslachting telt weinig mede bij hen, die het militairisme als moedermelk ingezogen hebben. De fijngevoelige, die verafschuwt, wat hem opgelegd wordt, behoeft zich wel niet verantwoordelijk te achten voor de onheilen, door hem veroorzaakt, maar toch drukt hem als een centenaarslast de opgedrongen soldatenplicht. Het is niet vrees voor den dood, die hem benauwt, want in den regel behoort hij tot de mannen, die in liefde en deugd hun dagen sleten en die weten, dat het sterven voor hun geen verschrikking behoeft te zijn, maar veeleer beteekent een gelukkigen overgang naar de zalige lichtsferen, waar vergeten kunnen worden de jammertooneelen op de donkere bloedaarde beleefd. Gelukkig als zulke strijders geleerd hebben met hun bezwaren en nooden tot Hem te gaan, die troosten en bemoedigen kan.
Vaderlandsliefde uit zich meestal ook in den vorm van liefde tot het hoofd van den staat en diens huis. Dit wordt gaarne gedacht als de verpersoonlijking van de natie. Gebreken en tekortkomingen worden gemakkelijk over 't hoofd gezien en deugden sterk vergroot. Het volk juicht en jubelt bij elke gelegenheid, al was het staatshoofd misschien juist bezig geweest door een oorlogsverklaring het geluk en de welvaart van den staat aan de oorlogskans te wagen.
Het Nederlandsche volk blijft in toegenegenheid en liefde voor koningin Wilhelmina niet achter. Zij staat als telg van het Oranjehuis bij het grootste deel in hoog aanzien. Haar beminnelijke persoonlijkheid; haar persoonlijke toewijding en hulpverleening in gewone en buitengewone rampen, die het volk treffen; haar correct constitutioneele regeering van het land; de hoop van velen, dat zij door haar bekendheid en de vriendschappelijke betrekking met naburige staatshoofden en door haar bemoeiingen het land zal behoeden voor oorlogsrampen en dat zij als vrouw zich niet zoo licht zal laten verleiden dan wanneer een koning ons deel was, om aan den wereldoorlog deel te nemen, doen velen in dezen tegenwoordigen tijd met iets meerdere gerustheid aan een hoopvolle toekomst denken. - De moderne krijg valt verschrikkelijk tegen, daar zij in duur en wreedheid op niet hooger