toen als onderwerp voor zijn schrijven gekozen het idealiseeren van den oorlog naar aanleiding van de zoo juiste woorden van Henry Campbell Bannerman: ‘War is atrocious and barbarous.’ In dat artikel noemde Charles Boissevain de schandalige en tevens bespottelijke Transvaal-Oorlog ‘een heilige heldenzang.’ Ik heb toen reeds in de Groene uiteengezet hoe dwaas en leugenachtig dergelijke uitingen zijn.
Jules Clarétie schreef: ‘Atroce la guerre! Mais quelle gymnastique morale! Toutes les facultés de l' homme en èveil, et les meilleures: le courage, le dévouement, la décision, l' amour du prochain et l' amour du drapeau.’
Naastenliefde wordt opgewekt door den oorlog, waarbij de soldaten menschen die zij vijanden noemen moeten op hoog bevel doodschieten als wilde beesten!
Ik heb toen naar aanleiding van die woorden gezegd dat ‘onverschillig waarom oorlog gevoerd wordt dit steeds een menschonteerend bedrijf is.’ En daarmede is niets te veel gezegd. Iedere oorlog wordt gevoerd op een wijze, dat, nog afgescheiden van het schandelijke van den oorlog zelf, de wijze waarop die gevoerd wordt beneden alle kritiek is. En daarvoor is niet noodig nationale haat, zooals nu bestaat tusschen Duitschers en Engelschen. Gedurende den Burgeroorlog in Noord-Amerika streden landgenooten tegen elkander. In de ‘History of the war for the Union’ door Duykinck en in ‘Senator Wade's report to the Senate in behalf of the Joint Committee on the conduct of the present war’ lezen wij hoe die oorlog alleronmenschelijkst gevoerd werd. Een dier staaltjes is, dat de Zuidelijken de lijken hunner vijanden bemachtigden om van de beenderen oorlogstropheeën te maken. ‘One witness deliberately avers, that the head of one of our most gallant officers was cut off, by an secessionnist to be turned into a drinkingcup on the occasion of his marriage.’
Duykinck zegt daarom ook zoo terecht: ‘War in its best estate, with all the limitations which chivalry has imposed upon it, is the saddest evidence the world affords of the corruption and luck of wisdom in it. With all its courtesies and magnanimities, its brave shows and realities of self-sacrifice and valor, the honour, which it gains in its devotion of lofty principles, war is still the essence of barbarism, the greatest blot upon the civilisation of the century.’
Dat is heel wat wijzer en nobeler taal dan de woorden van Charles Boissevain, waar hij schreef: ‘De barbaarschheid van een oorlog wordt door mij niet geoordeeld of gemeten naar het aantal slachtoffers dat valt of naar de reden waarom een oorlog begonnen wordt.’
De oorzaak van den oorlog is goed, is nobel, dan zijn alle barbaarschheden geoorloofd en die oorlog is toch niet barbaarsch vanwege het edele doel. Mooi zoo. Iedere oorlog is zulk een ramp, dat het schande is, dat men die niet steeds weet te voorkomen. En met goeden wil is iedere oorlog te voorkomen. Waarom gaf Agadir en Fashoda geen oorlog, en waarom was er nu niets aan te doen? Toen wenschte men geen oorlog, men voelde zich niet gereed, nu was men er wel klaar voor. Garnier, de beruchte autobandiet is een chevalier sans peur ni reproche vergeleken bij de diplomaten, die een oorlog niet verhinderen, en dan gedurende dien oorlog niet medevechten, maar rustig thuis in de parlementen mooie redevoeringen houden.
En met deze krasse afkeuring van den oorlog heb ik niet eens het oog op onze moderne oorlogen in onzen hypermoderne beschaafde tijden.
De moderne oorlogen met de duikbootoorlog tegen ongewapende passagiersschepen met de beschieting van onversterkte kustplaatsen, met het werpen van bommen op noncombattanten, met het bespuiten van vijandelijke loopgraven met brandbare vloeistoffen om de verdedigers te doen verbranden heb ik daarbij niet eens op het oog. Dergelijke barbaarschheden behooren bij onze beschaving.
Maar zelfs de ouderwetsche oorlogen met het chevaleresque optreden van een d' Artagnan, zooals Dumas ons die beschrijft, of de schitterende Napoleontische oorlogen met den buitengewonen heldenmoed der strijders, waren beestachtig.
Ja, als men leest van de schitterende charges van Ney te Waterloo op de Engelsche liniën, of van het heldhaftig strijden van een klein Fransch legercorps tegen een twintigvoudige overmacht bij Fëre Champenoise, waarbij Alexander het gevaar niet achtende zich in het strijdgewoel mengde, omdat hij vol bewondering voor dat handjevol Franschen zeide: ‘Je veux sauver ces braves’ dan is men vol eerbied voor zulke soldaten en vergeet een oogenblik het vreeselijke van die menschenslachtingen. En als men denkt aan de houding van Tromp bij Duins, die zijn vijanden kruit