De Oorlogsjammer.
Nu we metterdaad leven als onder den donder van het geschut, past het wel ernstig te overwegen of aan die groote ellende in 't vervolg niet meer paal en perk ware te stellen. De bladen geven niet alleen zooveel mogelijk nieuws over den woedenden krijg, doch wijden ook beschouwingen over den oorlog als zoodanig. Nu is het niet onze bedoeling een ingewikkeld betoog op te zetten temidden van al die meeningen en raadgevingen. Een heel eenvoudig woord zij het slechts, dat, ware het beeld niet te vermetel, als baken in zee dienst moge doen.
Het is ons opgevallen, dat het Chr. beginsel ongeveer als van nul en geener waarde wordt geacht ter tempering van de gruwelen. De practijk pleitte schijnbaar daarvoor. Maar is niet een verkeerde uitlegging daaraan schuldig?
Wanneer Christus zegt: ‘Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar 't zwaard,’ dan behoeft een letterlijke opvatting den oorlog als 't ware niet in de hand te werken. Immers wijst Hij met dit zeggen op den strijd, die Zijn verschijning zou opwekken. Doch dit moet juist ook bij de internationale verhoudingen tot een prikkel zijn om den strijd niet in een vechtpartij te doen eindigen, maar veeleer door de macht der rechtspraak van een hooger rechtsgezag te doen beëindigen.
Het komt mij voor, nu wij den oorlog in onze onmiddellijke omgeving aan den gang hebben gezien, dat we met onze gedachten en meeningen over den geweldadigen krijg te veel teren nog op verouderde opvattingen. De oorlog wordt op school, in de geschiedenisboeken en in de pers te veel behandeld als een soort ridderlijke en edele strijd, terwijl we aan die Middeleeuwsche tournooiverheerlijking moesten ontwend zijn. Er is voorts zoo'n groote wijziging gekomen in de gruwelmachines, die gebruikt worden om levend en dood materiaal te vernietigen. 't Mooie, dat men misschien nog kon vinden aan een strijd van man tegen man, is er zoo veelszins af.
Ik geef toe: bewondering kan wekken een leger, dat in orde is; men kan respecteeren de intellectueele kracht, die noodig was om dat alles zoover te brengen. Maar moesten groote menschen iets dergelijks niet aan het kinderspel overlaten? Zijn zij, met rede begaafde wezens, die tot hun verstand zijn gekomen, nu juist de aangewezen personen om, ten einde een doel te bereiken, van dergelijke gruwel-middelen gebruik te maken? Stelt men zich eigenlijk wel voor, dat oorlog beteekent moord op groote schaal?
Soldaatje-spelen is aardig wanneer kinderen zich als spel er mee vermaken.
Om in ernst op die wijze de krachten te meten, gelijk het in den modernen oorlog toegaat, is op zijn zachtst genomen belachelijk voor wie weet wat dat krachten-meten inhoudt.
De diplomatie zit totnogtoe te veel in netten gevangen, die op machtsverhoudingen zijn gebaseerd. Daarin moet de verandering komen, dáár moet groote schoonmaak worden gehouden.
Wie de gedenkschriften van den beroemden staatsman en diplomaat von Bismarck leest, bewondert ongetwijfeld de genialiteit, waarmee hij de belangen van zijn land behartigt. Toch ziet hij in diens onvermoeid bezig zijn slechts een regeling van de machtsverhouding van zijn eigen land tot de omliggende landen, waarbij het de kunst is geheim of publiekelijk zijn land zooveel mogelijk bondgenooten te bezorgen.
Was niet juist 't bestaan van dergelijke bondgenootschappen een oorzaak mede voor 't ontstaan van den wereldkrijg, dien wij nu beleven?
Wil een land koloniën, laat hij ze trachten te koopen, maar zinne het niet op middelen om door middel van de kanonnetjes met geweld 't begeerde te verkrijgen. Ik weet wel, wij menschen vinden dikwijls iets moois in de krachtsinspanning, maar weegt het veroorzaakte leed op tegen de behaalde winst?
Menschen als Nietsche verheerlijken de kracht, zijn juist daarom zoo te keer gegaan tegen het Christendom, wijl het 't opnam voor 't zwakke en ellendige.
Wordt 't woord van den Christus: ‘Steek uw zwaard in de scheede, want die het zwaard trekken zullen door het zwaard vergaan,’ niet voor onze oogen bewaarheid?
Het nationaliteitenvraagstuk speelt onge-