rijke, voorname, en uitgaande residentiekringen, zoodat men aan de wanden terstond herkent die en die in avond-toilet, heel-gelijkend-geschilderd, of bij het doorbladeren der albums opnieuw steeds wordt getroffen door de uitstekende en toch zoo natuurlijke poses van die U welbekende dames uit de eerste Haagsche kringen, die de heer Ebner zoo magnifique verstaat te nemen, al pratend, en daardoor zoo vlug en ongemerkt, dat juist daardoor de uitdrukking van het gelaat en de houding van het lichaam natuurlijk blijft en ongedwongen. -
Was dus ook voor mij de inrichting hier ter stede in Louis XVI stijl geen onbekende, met de zachte blauwe tinten en den breeden blauwen looper die naar het atelier leidt, in A/dam, waar de heer Ebner sinds enkele jaren mede een atelier vestigde (Keizersgracht 684), was ik nog nooit ten zijnent geweest. Daar toevallig zijnde, kreeg ik lust er een kijkje te gaan nemen, en zeker is de in rood en goud gehouden Louis XIV-inrichting daar, in die deftige omgeving van het oude Amsterdamsche Huis, aan de ouderwetsche gracht, niet minder aanlokkelijk voor een schoone vrouw om er te poseeren, dan die in den Haag. Nu, aan die aanlokkelijkheid was dan ook geen weerstand geboden, want ik zag verscheidene portretten hangen, zóó mooi-uitgevoerd dat het een lust was voor de oogen, o.a. van eene jonge dame, wier mooie hals en buste heerlijk tot hun recht kwamen in het smaakvol decolleté, terwijl eene andere in de zachte tinten van haar wandeltoilet, met een grooten hoed op, een echt Engelsch plaatje geleek. Over die portretten in Amsterdam durf ik gerust schrijven, wijl ik niet wéét, zooals van die in den Haag, wie ze voorstellen. Wel weet ik dat de heer Ebner alles zelf doet, photographeeren en schilderen, ook in Amsterdam, waarheen hij daartoe geregeld vertrekt, eens of meermalen in de week. Zijn photo's maakt hij in bruin-zwarte uitvoering (sepia). En het is omdat hij artistiek werk levert op dit gebied, waarop heden ten dage zoo veel wordt geknoeid, dat wij-Hagenaars hem zoo hoog stellen, gelijk blijkt uit zijn 1ste rang clientèle, waaronder ook de beeltenissen van H.M. en de Prins natuurlijk niet missen. Als kunstschilder is hij uitteraard bereikbaarder voor de gewone beurs, dan de schilder van naam, al is in het laatste geval de reputatie lang niet altijd een waarborg voor de goede gelijkenis.... iets wat bij den heer Ebner wèl het geval is. Dat weet ik uit hetgeen ik heb gezien. - In den
trant van Gainsborough en van Reynolds is zijn speciaal genre, omdat hij vooral van vrouwen-portretten zijn bijzonder werk maakt. Ik zag in Amsterdam ten zijnent buste-portretten, met tulle en bont gedrapeerd, die wèl bewijzen hoe veel daar wordt werk gemaakt èn van toilet èn van goeden smaak, in die kringen die weten hoe het boort en zin hebben voor distinctie en kleurenharmonie. De heer Ebner doet zoowel aan pastel als aan olieverfschilderen, en in beide genres zag ik van hem heel mooie opnamen, in den Haag kan ik over de uitstekende gelijkenis ervan oordeelen, in Amsterdam troffen mij speciaal prachtvol-uitgevoerde pastels van bijzondere distinctie en fijnheid en opvatting. - Intusschen, voor ons meer-bescheiden menschen geldt het niet uit het oog te verliezen, dat de heer Ebner is en blijft photograaf, en in dat opzicht zijn roem hier in den Haag sinds lang vestigde. Zijn opnamen zijn meestal groote photo's, zoodat men niet bij hem vindt de jan-en-alleman-clientèle, die het voor en boven alles te doen is om goedkoope album-formaten, zonder eenigen zin voor détails, van die afschuwelijke soort photo's waarop je kunt zien hoe het slachtoffer van achteren werd vastgehouden door een machine voor zijn hoofd, en tientallen keeren werd toegeroepen: Lacht U eens; niet te véél; nu het hoofd links; nu de mond wat meer open; nu wat meer dicht, enz., enz., totdat het geheele gelaat een vertrokken ‘photo-uitdrukking’ heeft aangenomen of van veel te grooten ernst of wel met een onnatuurlijken grijns. -
Neen, aan zulk werk begint de heer Ebner niet. Moeite is hem niets te veel, maar ge merkt nauwlijks dat hij zijn opnamen doet, zoo vlug gaat het, al drapeerend, en met U koutend. Ik heb bij hem óók een photo laten maken met Benjamin, en ik verzeker U dat die magnifique uitviel, niettegenstaande Benjamin het, als altijd, vreeselijk druk had met snuiven en rondkijken. Daarom ben ik dan ook den heer Ebner zeer erkentelijk, dat hij mij in staat stelde nu eindelijk te kunnen voldoen aan den zoo herhaaldelijk uitgesproken wensch mijner lezers: ‘Wanneer komt er nu een portret van U in de Lelie.’? Heel graag had ik óók dat men Benjamin, waar ik, zelve zittend, hem op schoot heb, vertoond, maar, zij die bij mij aan huis komen, zullen dat dáár wel eens te zien krijgen. Het was moeilijk uit zoovele welgeslaagde proeven een keuze voor de Lelie te doen, intusschen, die velen, die steeds schrijven: ik wil zoo graag eens zien hoe U