De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdThea LelieGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 535]
| |
het vierde der verhalen, aangaat, ook daarover ligt dezelfde grauwe, grijze, sombere tint als over de overige drie. Hier geldt het een man als hoofdpersoon, die een meisje beneden zijn stand huwde, en die, terwijl hij met deze, aan den drank verslaafd intusschen, hoogst ongelukkig is, en reeds volwassen dochters van haar bezit, wordt opgezocht door zijn vroegere jeugd-vriendin, innig naar hem verlangend, en tot hem gekomen met het plan in zijn buurt om zijnentwil te gaan wonen, - welk plan zij echter opgeeft, omdat zij er de onmogelijkheid van inziet na nadere kennismaking met zijn gezin. - Het opmerkelijke van alle deze vrouwtypen is dit, dat van geen harer uitgaat een frissche, jonge, gezonde bekoorlijkheid, een levenslust en levenskracht, die haar macht geeft over het mannenhart. Integendeel, men kan het, eerlijk gezegd, zoo heel goed begrijpen hoe èn de man van Thea Lelie èn de knappe buurjongen van Madeleine èn de echtgenoot van de schilderes Olivia hun eigen weg gaan, en zich in het minst niet aangetrokken voelen door de voortdurende weemoedigheid en diepzinnigheid en treurigheid, en, laat ons het woord maar eerlijk uitspreken, zwaar-op-de-hand-heid van de dames Thea, Madeleine, en Olivia. Terwijl ook de Lize uit ‘Najaarsbloei’ haren ongelukkig-getrouwden jeugdminnaar niets brengt van zon en gloed en kleur en blijdschap, maar integendeel den éénigen dag van hun samenzijn zóó ernstig en weemoedig optreedt als al de andere heldinnen van Helene Swarth's fantazie dat stééds doen - met het natuurlijk gevolg dat zij hem achterlaat nog veel melancholieker geworden, dan zij hem vond. Om U te bewijzen dat ik niet overdrijf verwijs ik naar de vier verhalen woordelijk: Een kinderachtige lust in huilen kropte haar in de zwellende keel. Vroeger gaf zij daar wel aan toe, in de schemering. Dat luchtte dan wel even op, maar later kreeg zij hoofdpijn, zóó erg, dat zij naar bed moest, waar zij dan, bij het wankel vlammetje van een nachtlichtje, een nieuwe huilbui uit moest snikken. - - - - Sedert jaren zag zij de dingen niet meer waartusschen haar dagelijksch leven eentonig en sleurig voortloomde. (Thea Lelie uit ‘Thea Lelie’.) Als eenige afleiding bleven de wandelingen in de middaguren met de zusters, of de visites aan de schaarsche kennissen, met mama. Op de wandelingen voelde zij zich te veel, voor de bezoeken deinsde zij bang terug.... Zoo kwam zij er toe, op een somberen Novemberdag, zich angstig af te vragen, wat er nu verder van haar moest worden.... Hoofdpijnachtig en lusteloos verlangde zij de trage daguren door, naar den tijd van naar bed gaan, sliep slecht, droomde akelig, en stond onverkwikt op. (Madeleine uit ‘Zonnejongen’.) Lize zuchtte. Waarom kon zij hier niet komen tot de rust, die zij van het buitenleven had verwacht. - - - Treurig en traag stond Lize op. O, als zij nu op zijn arm had mogen leunen, haar hoofd vleien aan zijn schouder. Zwijgend wandelden zij naast elkaar, langs de klagende avondzee. - - - Met al haar plichtbesef, met àl haar goeden wil, had zij haar man niet kunnen gelukkig maken.... O, was zij maar niet gegaan naar Freddy. Nu had zij hem zien lijden en, al wist zij nu voorgoed dat haar vriendschap liefde was, gelukkig maken kon zij hem niet.... (Lize uit ‘Najaarsbloei’.) Als Hein verkoos dat zij voortaan de zorg van het kind op zich nam, zou zij tenminste beproeven haar werk er niet om op te geven. Inspanning zou 't wel kosten op het kleintje te letten, terwijl zij aan het schilderen was. Als zoo'n Juf, aan onnoozel verstelwerk, waarvan zij telkens de oogen kon opslaan, niet eens bij machte was haar taak te vervullen.... De kinderen hadden zorg en hulp noodig, en eischten elk oogenblik van haar tijd als een recht op. (Olivia uit ‘Olivia’.) Indien Helene Swarth niet ware de dichteres Helene Swarth, deze onbeduidende verhalen der proza-schrijfster, waarvan men niet veel beters kan zeggen dan dat zij zijn geschreven in vlot Hollandsch, zij zouden niet verdienen dat men er eene afzonderlijke beschouwing aan wijdde. Immers, noch Thea Lelie, wier negatieve onvoldaanheid die is van duizenden andere vrouwen, noch Madeleine, wier jongemeisjesleed bestaat in een zichzelve dwaas overschatten, noch Lize, die het geluk vóór zich ziet maar die niet den moed noch den wil heeft moedig toe te grijpen, niettegenstaande zij daardoor niet alleen gelukkig zou worden maar ook gelukkig zou maken den aan een dronken wijf geketenden geliefde, verdienen eenige bijzondere belangstelling, waar zij zich in hare karakters en gedragingen in geen enkel opzicht onderscheiden van de groote ‘men’, en waar de schrijfster er niet in slaagde door stijl of gedachtengang iets bijzonders of oorspronkelijks te geven aan hare uitbeeldingen. Iets anders echter is het met Olivia, de | |
[pagina 536]
| |
groote kunstenares, naar wie het laatste der verhalen is verdoopt. - De inhoud van dit verhaal is m.i. zóó teekenend voor de hedendaagsche opvatting van de rechten en plichten der gehuwde vrouw-kunstenaresse, dat ik het wèl der moeite waard acht dien inhoud wat nader te bespreken, juist omdat zij, die hier aan het woord is, zelve is eene ware kunstenares, en wàs eene gehuwde-vrouw, - vóór hare scheiding van Frìts Lapidoth. Deze Olivia dan is gehuwd met haren vroegeren leermeester, een schilder in haar eigen genre, van landschappen. Zij, rijk en uit goede familie, heeft hem, arm en van bescheiden stand, genomen uit wezenlijke liefde, terwijl bij hem daarentegen waarschijnlijk eenige berekening in het spel was, vanwege haar fortuin. Maar, in èlk geval heeft hij m.i. absoluut gelijk, indien hij, bij den aanvang van het verhaal, haar, de moeder van een klein kindje, heftig verwijt dat zij dit wezentje geheel overlaat aan eene juffrouw, en haren eigen tijd zoekbrengt met schilderen, in plaats van vóór alles op haar kindje te passen. Hoor nu welke overwegingen zij harerzijds daartegen inbrengt: De zorg voor kleine To zou haar leven niet vullen, dat wist ze, uit ondervinding van dat ééne jaar. Hoe vurig had zij toen niet naar haar werk verlangd! Hoe leeg en onvoldaan lieten de eentonige bezigheden van zoogen, baden, kleeden, ontkleeden, wandelen en te slapen leggen van het kind, haar artiste ziel.... Was zij er minder vrouw en moeder om, nu zij de lichte uren wijdde aan het scheppen van schoonheid?.... Als een gevangene in zijn cel liep zij het atelier op en neer. O, àls zij de kleine To niet had.... En elders: Lieten niet àlle moeders van haar stand en fortuin de kinderen over aan een kinderjuffrouw, bijna den heelen dag.... Was zij dan een slechte moeder, omdat zij deed voor haar levenswerk wat die anderen deden voor haar genoegen! Let wel op de ècht-moderne vrouw-opvatting die Helene Swarth hier, onbewust van haar zelve, geloof ik, verdedigt. Toen zij, Olivia, haar schilderij: ‘Bloeiende Kersenboom’ had geschilderd, toen had zij gevoeld dat ze een ‘ding van schoonheid’ had gemaakt. Maar het moeder-gevoel, het fiere triomf-gevoel der normale vrouw, die voelt dat haar kindje voor en boven alles is ‘een ding van schoonheid’, zie dat gevoel is dezer kunstenares blijkbaar gansch vreemd. Voortdurend is haar ‘To’ haar een last om op te passen, een hindernìs bij haar werk, een noodzakelijke plichtsvervulling, nu zij, naar den wil van haren man, de juffrouw heeft weggestuurd; maar nimmer is haar eigen kindje haar ‘een ding van schoonheid’, zooals haar schilderij haar dat is. Zegt zij niet een eindje verder over datzelfde schilderen, dat het is ‘de grootste vreugde van haar dagen’! Let wel, niet moeder-, niet echtgenoote-zijn is voor Olivia, de schilderes, de grootste vreugde, maar schilderen. Helene Swarth-zelve vindt dat alles zóó natuurlijk, dat zij geheele bladzijden vol schrijft om het harde lot harer heldin te doen beweeklagen, als deze absoluut wil gaan schilderen mèt den lastpost ‘To’ naast zich, de kleine To, het eigen kindje, en het werk dientengevolge telkens niet lukt. En, als er dan meerdere kinderen komen, dan luidt het: En al lager en lager smeulde de vlam van haar schoonheidsverlangen in de grauwe ziel der kleine, alledaagsche moederplichten weg. (spatieering van mij). Kleine, grauwe, alledaagsche moederplichten, - aldus oordeelt eene kunstenares, (iets wat Helene Swarth-zelve is) - over het vervullen van de normale vrouw-bestemming. Zij ziet niet het mooie, het leven-vervullende daarvan in; bij haar gaat vóór en boven alles ‘de kunst’. - Maar, - ex-mevrouw Lapidoth, - niemand kan twee heeren dienen, de vrouw kàn niet zijn wezenlijke moeder, en tegelijk wezenlijke kunstenaresse. Of het eene, of het andere. Onbewust van haarzelve predikt Helene Swarth daarom hier datgene wat óók ik steeds predik: eene èchte moeder, en èchte echtgenoote, zij heeft méér dan genoeg te doen met haar gezin, zelfs al is zij rijk, zooals óók Olivia dat is. Zij kan niet daarneven de kunst wezenlijk dienen. En, wil zij dat toch doorzetten, dan moet of het eene of het andere lijden, en haar eigen leven zal te gronde gaan tenslotte. Om die waarheid, neergelegd zonder het te bedoelen, in Olivia, heeft de bundel van Helene Swarth, getiteld Thea Lelie, mij zéér getroffen. Want, zij die hier aan het woord is, behoort tot de echte kunstenaressen; juist dáárom is elk harer zinnen in Olivia een onbewust getuigenis geworden omtrent het onoverbrugbaar verschil tusschen eene waarachtige vrouw en eene artiste, - wier sexe steeds achterstaat hij haar ‘kunst’, - tot ondergang van haar gezinsleven. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|