Gedachtenwisselingen.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).
I. Aan Fr. Anna de Savornin Lohman.
Vergun me 't volgende schrijven tot u te richten naar aanleiding van uwe benaming ‘vuilikken’ van menschen uit Russische en andere Poolsche landen, en nader door u aangewezen als Joden. Dat de kaftan door die menschen gedragen niet naar uw en anderer smaak valt, hierover is niet te redetwisten; dat zeer dikwijls onder die zoogenaamde uiterlijke onproperheid en de meest reine zielen leven neemt u wellicht (niet) aan, doch ik ben ervan overtuigd; dat dit zich armer voordoen zijn oorsprong vindt bij het régime waaronder die menschen nog leven, waar, zooals mij persoonlijk bekend is, een commissaris van politie bijvoorbeeld, die op een gegeven oogenblik geld wil slaan, bij die joden soms onder een of ander voorwendsel de dochters laat arresteeren, en ze voor een zekere som weder vrij laat, neemt u wellicht ook (niet) aan, doch kortweg: 't is zoo; dat zooals u zegt zelf joodsche artsen die patiënten in andere lokalen ontvangen dan u en anderen, kan ik zeer goed beschouwen als een bewijs dat die doctoren niet die joden minder achten, doch gewoon rekening houden met die nog niet op 't standpunt staande menschen van gelijkheid en weet ik nog niet juist wien ze daarmede treffen, dat er onder de Duitsche, Russische, enz. geldmannen, die van den oorlog profiteeren, ook Israëliten zijn, zoude ik de volgende vraag op willen stellen. Is 't dan aan de niet joden alléén toegestaan alles te doen wat niet goed is? En daarop zoudt u me kunnen antwoorden: ja..... want den joden is 't geboden een heilig volk te zijn; dat dit een grootsche en moeielijk te volbrengen taak is geef ik toe, maar dat dit gevoel 't grootste deel van hen bezielt daarvan ben ik ook overtuigd, maar dat 't hun door alle eeuwen heen van buitenaf bijna onmogelijk is en wordt gemaakt is eene waarheid die nog elken dag blijkt. Ik hoop geachte schrijfster dat uwe ideeën omtrent de joden dan ook niet minder zullen zijn dan over andere
menschen, en u bij diverse gelegenheden hen niet extra de eer zult aandoen, doch ze met de volken waaronder ze leven tegelijkertijd te noemen.
Met de plaatsing dezer regelen in uw blad zoudt u zeer verplichten
UEd. Dr. B. MEERLOO.
N. Molstraat 32. Den Haag.
Antwoord Redactrice.
Geachte Heer.
Ik meen dat U geheel en al afwijkt van de bedoelde zinsneden, en U gaat verwarren in algemeenheden, waarin ik U gaarne gelijk geef. Kent U die geheel àparte soort Poolsche Kaftan-Joden, uit Russisch, Oostenrijksch, (Galicië) èn Pruisisch Polen (Posen)? Ik denk het niet, want zij zijn een bepaald kenmerk der fashionable modeplaatsen in het buitenland, met een zacht klimaat; dáár alleen worden ze in dichte drommen aangetroffen, dáár spelen zij die geheimzinnige rol, die hen gevreesd maakt, en gehaat om hun vuilheid en onhebbelijkheid, en nochtans welkom doet zijn aan de pension-houders en restaurants, om het vele geld dat zij - heel arm oogenschijnlijk - deze doen verdienen.
Welnu, alleen over hen heb ik het gehad. En dat daarenboven zeer terloops. Over de rol die de Israëlieten in den oorlog spelen heb ik geen woord ten hunnen nadeele te zeggen, aangezien ik geloof dat de Christenen in dat opzicht geheel en al aan hen gelijk zijn. Er zijn Christenwoekeraars te over de gansche wereld door! En de quaestie der ‘heiligheid’ van het Israëlitische volk haalt gij erbij, want ik, die het gehuichel der christelijke orthodoxen zoo zeer verfoei, ik zal toch waarlijk de laatste zijn om den Israëlieten iets van dien aard te verwijten, waar ik integendeel steeds wijs op het gehuichel der R.K. vorsten en regeerders, en der Engelsche en Duitsche protestantsche geestelijkheid en hoogwaardigheidsbekleeders, welke allen, door dezen oorlog te hebben gewild, toonen geen Christenen te zijn, maar huichelaars. - Waarlijk, ik verzoek U, en allen die in dit onderwerp belang stellen, te lezen het stuk voorkomend in mijn bundel Jonge Roeping, uitgever L.J. Veen Amsterdam, in welk stuk, getiteld: ‘Israëlieten en Christenen’ (overdruk uit de Holl: Lelie) ik op de meest afdoende wijze blijk geef van mijn sympathie voor het Joodsche volk.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.