| |
Overzicht van de Week.
I. Hollandsche gruwelen.
De vorige week haalde ik in het voorgaande nommer een paar bewijzen aan der ergerlijke gruwelen die ten onzent bedreven worden aan de dierenwereld, en knoopte daaraan de beschouwing vast, dat een bevolking, en een pers, die over zulke laffe verachtelijke misdaden, begaan aan weerlooze beesten, hardnekkig zwijgt, waarlijk zich niet zoo overdreven-verontwaardigd behoeft aan te stellen over de ‘barbaarschheid’ der Duitschers in zake den oorlog.
Wat zeggen thans mijne lezers van het onderstaande, waarvoor het Handelsblad niets anders over heeft dan het enkele opschrift: ‘Ergerlijk’, en dat de geheele pers stilzwijgend voorbijgaat:
| |
Ergerlijk.
Onder dit opschrift meldt men uit Halfweg aan het Hbl.:
Aan den Osdorperweg bij Halfweg viel Dinsdagavond een paard van den melkrijder Spruit tengevolge van een beroerte en daardoor verlamming in de voorpooten. Niettegenstaande Woensdag de aandacht der politie werd gevestigd op het feit, dat het dier daar maar in de open lucht, zonder eten of drinken, lag, bleef de toestand onveranderd, tot het Donderdag ter plaatse is gestorven. Van dit treurige feit is proces-verbaal opgemaakt; het heet dat het paard kort na het ongeval door de Verzekeringmaatschappij is overgenomen.
Waarlijk, indien ik zulke wandaden aldus, zonder eenig commentaar, zie opgenomen in onze edele (?) pers, dan denk ik bij mijzelven: Als een paar Zeppelins, of Engelsche, of Fransche bommen onze Nederlandsche persbureaux uit elkaar deden spatten, dan had dat heele zoodje, dat daar, quasi-verontwaardigd, zit te pennen over ‘de Belgische gruwelen’, zijn loon verdiend! Want, al dat geschrijf is quasi-verontwaardiging, welke alléén voelt voor één soort ‘Belgische’ ellende, en voor verwoeste doode kunstdingen, en zich geen enkel oogenblik verontrust over het vreeselijk lot van het levende dier, - het dier dat niemand heeft om het te verdedigen dan de mensch, en de pers in de eerste plaats. Heel dit geschrijf is quasi-verontwaardiging of uit aanstellerij, of omdat men er voor betaald wordt door 't buitenland, maar het is geen echt waarachtig medelijden, dat eerlijk de partij trekt voor het verongelijkte, en overgeleverde, en lijdende medeschepsel, mensch of dier, Belg of Duitscher, of wie ook! Dit schandaal, in een stad als Amsterdam, geschied op den openbaren weg, het roept veel meer om wraak dan alle beschoten en verwoeste kunstschatten en cathedralen ter wereld. -
Maar, over dit schandaal maakt geen enkele pennelikker zich warm. - -
Want.... 't geldt máár een dier. - -
En.... noch van Fransche, noch van Engelsche zijde wordt ge ervoor beloond als ge dáárvoor thans de partij neemt, beloond met geld of ordelintjes. - -
Dus, dan behoeft het ‘medelijden’ en de ‘verontwaardiging’ niet.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II. De inval van de Duitschers in Engeland.
Naar mijne meening geeft het Deensche blad Extrabladet zeer juist weer de noodzaak die er voor de Duitschers bestaat den Engel- | |
| |
schen schrik aan te jagen. Dit blad schrijft, volgens het Vaderland:
Daar vele onschuldige grenslanden onder de vreeselijke gevolgen van den oorlog lijden, steden en dorpen vernield, vrouwen en kinderen verjaagd worden, kan Engeland, dat zich tot nog toe door zijn insulaire ligging veilig gevoelde, er niet over klagen, dat ook steden, welke aan de Engelsche kust liggen, door den oorlog geteisterd worden. Wat beteekent de dood van eenige menschen tegenover de algemeene oorlogsgruwelen?
‘Wij hebben als Denen geen reden, om de Duitsche wijze van oorlogvoeren te verdedigen. Maar toch willen wij zeggen, wat in het eene geval recht is, zulks ook in het andere is. De Duitsche luchtschepen-aanval werd niet gedaan, om eenige burgers of vrouwen en kinderen te dooden, doch om den vijand nadeel toe te brengen, die Duitschland wil laten uithongeren. Waarschijnlijk bestaat het voornemen, een heele reeks van dergelijke luchtaanvallen te doen, die vermoedelijk met een aanval op Londen zullen eindigen.
Daarbij komt vooral de moreele werking in aanmerking, die ongetwijfeld voorhanden is, hoewel Engeland het tracht te ontkennen’.
Vooral ook de slotzinnen zijn zéér waar. Wie, zooals ik, vele Engelsche Bladen en couranten leest, kan zich gedurig ergeren aan den toon waarop deze allen zich cynisch verheugen over het feit dat anderen, de Belgen, de Franschen, voor hen de kastanjes uit het vuur moeten halen ‘omdat er immers voor Engeland-zelf geen gevaar bestaat.’ Gedurende het Kerstfeest ging de Koning van Engeland een jacht-partij houden op York-cottage. ‘De lieve man had dat zoo hoognoodig’, - schreven de Engelsche Bladen, en zij voegden er eenstemmig bij dat er immers ook niet de minste reden bestond voor Engeland geen ‘Merry Xmas’ te vieren, aangezien het immers in geen enkel opzicht ontbrak aan feest-stemming. Officieren van het front waren in ruime getale met verlof over, dus, waarom geen dances en suppers georganiseerd in the Savoy en andere bekende restaurants? Aldus schrijven de Engelsche Bladen op de meest-onbeschaamde wijze, terwijl geheel Frankrijk en België lijdt op de vreeselijkste wijze onder de oorlogsramp, en aan geen feestvieren denkt. Alleen reeds daarom is de les der Zeppelin-invallen noodig en nuttig voor den Britschen hoogmoed. Nu er eenmaal oorlog is, nu mag men de eene zijde niet anders beoordeelen dan de andere, en den eenen euvel duiden wat men in den ander recht en billijk vindt.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III. Uit onverdachte bron.
Welk een verschil van geestdrift heerscht in Engeland en Duitschland inzake den oorlog, dat komt ongezocht uit in een citaat uit The Sketch, een Engelsch weekblad dus, dat ik woordelijk vertaal:
Wat in dezen oorlog het meest treft, dat is het gebrek aan enthousiasme, uitgezonderd onder de jeugd, de sterksten, en de vaderlandslievenden. Nochtans, ten spijt van al onze inspanning, hangt een eigenaardige somberheid en apathie over ons land, hetgeen te vreemder is, waar wij, dank zij onze vloot, leven in veiligheid, comfort en zelfs weelde - dingen die in treffend contrast zijn met de ellende en het lijden in Vlaanderen en Frankrijk. Hier in Londen trekken onze recruten voorbij zonder dat iemand hen toejuicht. Bij den intocht van den Lord Mayor was een mooie en flinke parade van vrijwilligers, waaronder velen uit Canada. Nochtans werden zij door de menigte bijna geheel stilzwijgend ontvangen, met afwezige en geestdriftlooze oogen.
Naïef verraadt deze Engelsche auteur, in een zoo véélgelezen Blad als the Sketch, hoe weinig het Engelsche volk voelt voor de staatkunde van Grey, die Engeland in dezen oorlog sleepte ondanks de overtuiging van drie zijner toenmalige ministers (die op dien grond het cabinet verlieten, na de oorlogsverklaring tegen hun zin). Het Engelsche volk strekt dat gebrek aan enthousiasme, deze ijzige houding tot groote eer. Want, daardoor bewijst het rechtvaardig te voelen hoe deze oorlog niet is eene, welke Engeland lof strekt en roem aanbrengen. Vergelijk met zulk een onverdacht getuigenis, uit Engelsche bron zelve, het tot in den dood toe tot elk offer bereid zijn van gansch de Duitsche natie, haar taai weerstandsvermogen, haar volhouden tot op het uiterste, haar door niets te schokken offervaardigheid. Waarlijk, indien ge eerlijk zijt, dan moet ge immers begrijpen hoe dit verschil van houding juist daarin zit, dat het eerste volk, het Engelsche, door Grey een oorlog werd opgedrongen, terwijl het andere, het Duitsche, weet hoe het kampt om zijn behoud, om zijn vrijheid, om het dierbaarste wat het kent: het vaderland....
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
| |
| |
IV. Getuigenissen.
Het doet mij uitteraard altijd bijzonder veel genoegen, zoowel voor de betrokkenen in de eerste plaats, alsook voor mij-zelve, wanneer mijne recommandaties zooveel succes hebben als steeds het geval is. Zoo mocht ik dezer dagen een brief ontvangen, waaruit ik het volgende letterlijk citeer:
't Is me een behoefte U te schrijven, dat ik me gaarne voeg bij de vele dames, die Madame Derwel zoo prijzen om hare corsetten.
Door den oorlogstoestand was ik verhinderd mijn corset als andere jaren te Parijs bij Mme Carrère te laten aanmeten, en, daar ik geen tijd tot wachten had, daar we binnenkort naar Indië vertrekken, besloot ik, aangespoord door de warme aanbevelingen in de Hollandsche Lelie, naar Mme Derwel te gaan. En ik ben zoo uiterst ingenomen met haar werk, ja, stel het zelfs boven dat van Mme Carrère. Ook kan ik Mme Derwel zoo bijzonder aanbevelen voor de jongemeisjes-corsetten, die meer rechthouders, dan wel corsetten zijn. - Mijn dochterje van 14 jaar, die door haar sterke groei neiging tot kromloopen had en steeds daarvoor heilgymnastiek had, heeft een rechthouder van Mme Derwel in enkele maanden tijds heel veel goed gedaan. Nog een nichtje van me, een meisje M....., dat zich slecht hield, en daardoor een leelijk figuur leek te hebben, bracht ik bij Mme Derwel, en de resultaten van het nieuwe corset zijn werkelijk verrassend.
Ik kan U verzekeren, hooggeachte Freule, dat ik de Holl. Lelie zeer dankbaar ben voor het adres van Mme Derwel, en zeker ook niet minder voor het adres van Madame Gimber, met wier behandeling en produits ik ook zoo hoogelijk ingenomen ben.
Zie, dat doet me nu waarlijk goed dat deze correspondente, die me tot hiertoe nooit vroeger schreef, zoo vriendelijk is hare ervaring zoo uitvoerig aan mij bekend te maken. Ik wil er iets aan toevoegen wat ik-zelve dezer dagen ondervond. Mijne lezers herinneren zich misschien nog hoe ik verleden voorjaar vertelde in de Lelie van een Westminster-klok, die ik had gezien bij den heer ten Boom, uurwerkmaker, Noordeinde 44, hier, en waarvan het bijzonder mooie geluid mij zóó had getroffen, dat ik haar met warmte van gevoel beschreef. Hoe ik-zelve, door dìe aanbeveling, van een onbekende geefster een prachtige Westminster-klok cadeau kreeg (van gebr. Pruijs, Apeldoorn afgezonden) vertelde ik later eveneens in de Lelie. De mijne is een juweel, óók van uiterlijk, veel grooter dan die welke ik vroeger zag bij den heer ten Boom, en is van wonderbaar mooien klank. En, dat ik die fijngevoelige gift had te danken aan mijn dierenliefde, dat maakt haar voor mij van dubbele beteekenis. Doch zie, nu sprak ik dezer dagen toevallig den heer ten Boom, en, tot mijn verbazing en voldoening, liet hij mij een vijf en twintig brieven zien, die hij alle had ontvangen over en naar aanleiding van die eene aanbeveling van mij, brieven uit Oost- en West-Indië zoowel als uit Nederland. De heer ten Boom-zelf had er plezier in - want ik had haast - mij even terug te houden om mij van die gróóte correspondentie inzage te geven, en ik erken dat ik geen berouw had van mijn oponthoud, zóó véél genoegen verschafte mij die aanblik.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
V. Een plan.
Eene lezeres-dierenvriendin zendt mij het volgende idee dat ik gaarne plaats verleen:
In 't weekbl. ‘de Dierenvriend van 23 Jan. lees ik dat f 750. - is ingekomen als eerste zending voor hulp aan de dieren aan het front.
Maar tevens schrijft men dat nog vele dierenvrienden zich onbetuigd lieten.
Dit bracht mij op het volgende idée.
Veel, heel veel wordt er gevraagd nu, en wellicht zijn er velen die een klein bedrag gaarne geven maar niet durven zenden.
De wekelijksche collecte alhier van één dubbeltje ten bate van 't Steuncomité brengt telkens veel op.
Indien in 't weekblad ‘de Hollandsche Lelie’, gevraagd werd om allen als minimum bedrag deze som in postzegels te zenden, wellicht zouden dan vele kleinen één groot maken.
Hoogachtend,
Uw. dw.
Mevr. wed. W.
Ook Jhr. W. Engelen, te Hilversum, de secretaris van het comité dat de giften overmaakt naar Engeland, verzocht mij-persoonlijk de aandacht te willen vestigen op dit goede
| |
| |
doel, hetgeen ik bij dezen gaarne doe. Ik heb het reeds méér gezegd: Laat ons het goede van de Engelschen overnemen. En dat is zeker in de allereerste plaats hun dierenbescherming en dierenliefde. In Engeland, in Londen, zou een misdaad als die welke ik hier op een andere plaats overneem uit het Handelsblad, zeker niet stilzwijgend door geheel de pers worden voorbijgegaan. In Engeland worden dierenkwellers gestraft, streng gestraft, en... door elken man veracht. In Engeland doet men..., ten onzent vergadert men en... doet niets. Wie Uwer, die zooveel voelt voor de Bondgenooten, voelt óók iets voor hunne paarden. Laat ieder Uwer iets zenden aan Jhr. W. Engelen, Koninginneweg, Hilversum, maar, niet alleen Bondgenooten-vrienden, ook gij Duitsch-gezinden bedenkt: paarden kunnen 't niet helpen dat de menschen zóó laag staan van elkaar dood te slaan. Paarden kennen noch nationaliteit, noch haat, noch handelsgeest. - Zij zijn de slachtoffers, die zonder voorbehoud hulp noodig hebben.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VI. Tram-overdenkingen of Vrouwenkiesrecht en... hoedenpennen.
Ik ben lid geworden van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht.
Waarom?
Lieve lezers en lezeressen, reeds véle malen heb ik U verteld hoe ik in beginsel het vrouwenkiesrecht, gegeven de hedendaagsche maatschappelijke toestanden, een eisch der rechtvaardigheid vind, al maak ik mij-zelve niet warm over de quaestie, omdat ik van de verkrijging van het recht weinig practisch nut verwacht.
Maar... eensdeels ben ik van lieverlede steeds meer tot de overtuiging gekomen dat het de plicht is der werkende vrouwen, waartoe ook ik behoor, op alle mogelijke wijzen samen te werken en zich aan te sluiten, anderdeels heeft het uitbreken van dezen schandelijken oorlog aan deze overtuiging den laatsten steen toegevoegd. Immers, in hare openings-rede van de l.l. jaarvergadering van 27 Jan: van bovenbedoelde Vereeniging zeide de presidente, dr. Aletta Jacobs, ongeveer precies datgene wat ook ik vind: Wij vrouwen staan machteloos en weerloos tegenover het grootste en ontzettendste onrecht dat geschiedt, omdat men ons verkiest te behandelen als onmondigen. - Zich daartegen, tegen die onmondig-verklaring, te verzetten, dat is onze plicht van zelf behoud, en ziedaar in hoofdzaak waarom ik dus gemeend heb mij bij de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht te moeten aansluiten....
Ik zat in de tram op weg naar de vergaring... met nog een paar heeren en vele dames...
Verschijning plots van een grooten forschen man, een politieagent; (wij hebben hier in den Haag ook verscheidene kleine ventjes onder dit politie-gilde, doch deze was zeer groot en zeer martiaal). Met dreigende blikken werden onze hoofdversieringen (?) gemonsterd, van ons vrouwen alléén. En, nog donkerder en dreigender werd het aangezicht van den man der wet waar zijn moeite vergeefs bleek, en niemand onzer kon worden bekeurd wegens dat vreeselijk misdrijf, een te lange hoedepen...
Een oude dame tegenover mij, die er noch manhaftig, noch moderne-vrouw-achtig uitzag, lachte hem smadelijk na toen hij aftrok...
En ik ook lachte eens tegen haar...
Toen lachten we allemaal, de mannen ook, in gansch christelijke verbroedering en verzustering...
.... Op den thuisweg dezelfde vertooning. - Weer invasie in onze overvolle lijn 3 door een reusachtigen vervaarlijken politie-agent. (Het schijnt dat het bepaald noodzakelijk is voor dit dapper en levensgevaarlijk werk, van weerlooze dames bekeuren in de trams, de stevigste en pootigste agenten uit te zoeken; waarschijnlijk is het dááraan dan ook toe te schrijven dat die soort geheel ontbreekt in volksbuurten, bij dronkenmanspartijen, opstootjes, enz. Als ze dan ook zulk nuttig werk in de trams hebben te verrichten...)
En wéér begluurden de gestrenge oogen van den gerechtsdienaar ons-vrouwen vijandig en onderzoekend. En wéér moest hij afdeinzen zonder éénig succes. Niemand had zich aan het ‘misdrijf’ schuldig gemaakt. Wel hoorde ik twee dames elkaar toevertrouwen hoe ze er onlangs getuige van waren geweest, dat een van-niets-wetend arm-burgerjuffie werd bekeurd, tot haar grooten schrik natuurlijk. Het goede menschje wist niet eenmaal wáárvoor ze haren naam ineens moest opgeven, ontstelde zóó van de opgelegde boete, dat er door een hulpvaardige tramgenoote in de tram-zelve voor haar werd gecollecteerd ten
| |
| |
einde de vereischte som bijeen te brengen...
- Zie, toen dacht ik terug aan die zooeven verlaten vrouwen daar op de Witte Brug, vrouwen waarvan een groot deel werkt en kampt om haar dagelijksch brood, met, en naast, en ondanks den man. - -
En ik dacht...: Ongelijk hebben zij niet, die den draak steken met de wijsheid (?) van mannen-wetten!
Een bepaling tegen het hoedenpennen-Gevaar (laat mij het woord schrijven met een hoofdletter) wordt door deze hoogwijzen ingesteld op het moment waarop niemand onzer meer draagt groote hoeden, noch lange pennen - zoodat het Gevaar denkbeeldiger is dan ooit. - -
En, om dat Gevaar nochtans te keeren, wordt plots in werking gesteld een flinke baardige politie-agent, met een dreigend gezicht, alsof hij een verschrikkelijk gewichtig en moeilijk ambt uitvoert... Terwijl ondertusschen iedereen het er over eens is, hoe juist hier in ditzelfde den Haag de flinke baardige politie-agenten, (maar ook zelfs de kleine en nietige), absoluut ontbreken altijd als ze noodig zijn, namelijk bij opstootjes, ruzies, drukke punten, enz.
Op rolschaatsen overrijdt U in de hoofdstraten, in 't Noord-einde speciaal, de Haagsche jeugd...
Bij Liberty, Bakker, en andere ingangen, dringt het vuilste bedelgedoe zich onbeschaamd tegen U op, als ge er blijft staan kijken, of schuilen voor den regen, en dwingt U tot doorloopen wegens het onhebbelijk gebedel...
Dan, steeds vergeefs, zoekt Uw oog een helpende politie-agent. En, komt ge er bij toeval een tegen, als ge b.v. getuige zijt van de meest ergerlijke dierenmishandeling van te zwaar geladen voertuigen, door paarden of honden getrokken, en ge roept zijn hulp in, dan krijgt ge steeds hetzelfde lamlendige antwoord: ‘Ik kan er niets aan doen...’
Maar de vrouwen, de hoedenpennen-draagsters, zie, die zijn een heerlijke bliksemafleider geworden voor den moed en de dapperheid van het regeerend mannelijk geslacht.
Met welk een nobele fierheid zullen ze zich des avonds ter ruste leggen, als ze weten dat zoo en zoo vele ‘bekeuringen’ hebben plaats gehad van slachtoffers van deze nieuwste manlijke willekeur...
Met je stok onder den arm loopen op de meest gevaarlijke wijze - ik ken hier ter stede een predikant die steeds aldus loopt... de trams verpesten door bitter- en jeneverstank..., spuwen zóó onhebbelijk dat overal, tot in de 1ste klasse wagons van spoorwegen toe, moet worden aangeschreven: ‘men wordt verzocht niet te spuwen’ (let wel dat hier slechts van ‘verzoeken’ sprake is,) - dat alles veroorloven zich de heeren der schepping. - Maar zie, op onze niet eens meer in de mode zijnde onschuldige hoedenpennen trekken ze in edele verontwaardiging los.... Daartegen maken ze ‘wetten’.... van belang.... Wetten, ijverig uitgevoerd door heldhaftiguitziende dienaren van het gerecht....
Terwijl er ondertusschen zoo'n gebrek heerscht aan voldoende politiemacht om de volksbuurten na te gaan, dat men zich steeds dáárachter verschuilt als wéér een schandaal ongestraft zijn gang ging. Dat excuus wordt immers steeds opgegeven waar het de algemeene klacht geldt over de afwezigheid der politie overal waar zij behoort te zijn....
- - Waarlijk.... Vrouwenkiesrecht is misschien zoo kwaad nog niet. Erger en belachelijker dan de mannen zullen de vrouwen het allicht niet maken. En misschien... een beetje beter....
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|