‘O guerre, guerre impie, assassin qu'on encense
Je restirai navré et dans mon impuissance,
Bouche pour te maudire et coeur pour l'exécrer.’
En als ik de mooie gebouwen langs wandelde, zooals het Nieuwe Raadhuis, het Gebouw van den Rijksraad, het museum voor Kunstgeschiedenis en het Nijverheidsmuseum, en ik bedenk, dat deze prachtstukken van architectuur eens het lot mochten ondergaan van dien zeldzamen mooien Lakenhal te Yperen in België of van dien Europeesch beroemden Cathedraal te Reims, dan word ik innig droevig gestemd, en dan zoude ik met U kunnen zeggen, dat menschen, die zich aan zulk vandalisme schuldig maken, véél lager staan dan dieren.
Als ik aan mijn kleine fox-terrier denk die ik moest achterlaten, doch gelukkig vroolijk en gezond wedervond, en ik zie in die lieve, trouwe oogjes, waarboven de mooie, bruine vlekjes zijn geteekend, dan lag er in die trekken een verwijt over een zoo langdurige afwezigheid der vrouw. Doch ik liet hem achter bij goede menschen en dat was een heerlijke troost.
Weenen lijdt anders geducht onder de ‘Krieg’ en de groote meerderheid hoopt van harte dat ze spoedig een einde neemt. In alle huisgezinnen heerscht groote zuinigheid: vooral met petroleum en melk; zaken in luxe-artikelen lijden 't meeste en opvallend is ook het aantal huwelijken sinds Augustus in den goeden stand geducht in Weenen afgenomen.
Het huwelijk wordt thans als een ongepermiteerde luxe beschouwd. Nu moet ik erkennen dat 't een heele slechte tijd is (althans in Weenen) voor jongelui om een huishouding te beginnen.
De étage-woningen (van geheele heerenhuizen zooals in Holland is geen sprake) stijgen in huurprijs, de belastingen beginnen een buitengewonen hinderlijken druk uit te oefenen en de prijzen van alle levensmiddelen zijn stijgende en in de kringen waar ik in Weenen veel kwam en het onderwerp trouwen kwam ter sprake, zoo hoorde men van alle heeren der schepping: ‘Trouwen dat is thans onmogelijk, tenzij men schatrijk is’, en het gevolg is dat duizende jonge Weener meisjes ongehuwd blijven! Daar komt nog bij dat het Weener meisje gewend is aan een goed leven. De theaters worden druk bezocht en dit brengt vele uitgaven mede voor toilet. Als men haar ziet in haar loge in een bescheiden décolleté, met een smaakvolle sortie soms om haren hals geslagen, met een goed verzorgde coiffure en mooie bloote armen, dan gaat er van hen een groote bekoring uit.
Doch wellicht denken de heeren aan de woorden van compesse de Diana:
‘une belle femme est le paradis des yeux, l'enfer de l'âme et le purgatoire du portemonnaie’
Das Wiener Mädl! Men denkt onwillekeurig aan Wiener Walzer, Wiener humor en niet te vergeten aan de muziek van Strauss en Schubert! Het zijn zulke aardige verschijningen die Weener meisjes!
En ik dacht in Weenen bij het lezen van een stuk van August de Jong over zijne Annie aan M. te Leeuwarden (volgens de schrijver een heer en volgens de Redactrice een dame): Wat zou daar een intelligent Weener meisje een alleraardigst stuk over geschreven hebben! Daarin had zij al hare gaven van talent en lieftalligheid zoo heerlijk kunnen ontplooien! Doch de aangevallen dame zweeg en wellicht gaf ze bij nader inzien den schrijver gelijk.
Want Henri de Régnier heeft eens zoo geestig gezegd, toen men hem vroeg: ‘Hoe moet de moderne vrouw zijn?’
‘Thans, nu de vrouwen dokter, advocaat en huurkoetsier worden, meen ik haar slechts één ding te kunnen wenschen: dat zij vrouw zullen blijven en dat de aantrekkingskracht, uitgeoefend door snijkamer, toga en zweep, haar niet al te zeer zal doen vergeten, dat zij geschapen zijn om te bekoren. Als alle vrouwen ten slotte alleen nog maar dachten aan genezen, pleiten en roskammen, zou de wereld er al heel droef gaan uitzien.’
En nu ik toch citeer, zij 't mij veroorloofd ook eens neder te schrijven wat de talentvolle tooneelschrijver Brieux geantwoord heeft, toen men hem bovenstaande vraag ter beantwoording voorlegde:
‘De ouders van het jonge meisje beijveren zich van hare prille jeugd, die zich door valsche schaamte laten leiden, tusschen het jonge meisje en de wereld een sluier te weven van dwaalbegrippen en huichelarij. Door velerlei omstandigheden is het huwelijk in de meeste gevallen een schaamtelooze geldzaak geworden en het vervolg van dezen verwrongen toestand is, dat twee wezens, die elkander absoluut niet kennen, worden gekoppeld. Als het niet al te gewaagd is, zou ik elke jonge vrouw een moed toewenschen, zich los te maken van de jammerlijke vooroordeelen, die een gevolg zijn van een slechte opvoeding, ik wensch haar het intellect, te begrijpen en te weten, lief te hebben en te vergeven.’
Doch ik moet hiervan afstappen. Vele lezeressen en lezers zouden wellicht zeggen: wat jammer, dat Meta Nielsen niet vroeger heeft geleefd en gehuwd was met Honoré de Balzac, de schrijver van dat standaardwerk ‘La physiologie du mariage’ (verschenen te Parijs in 1830). Dat zou een goed paar zijn geweest!
Nu, als dat voorrecht mij ten deel was gevallen, had ik in elk geval een man tot wien ik heel hoog zou moeten opzien en dat is wel haast alles waard; doch laten wij nooit vergeten de ware woorden van de Koningin van Rumenië (Carmen Sylva), door Paula Schoonhoven zoo juist van pas neergeschreven: ‘De ‘vrouwen zijn slecht door de schuld der mannen, ‘de mannen zijn slecht door de schuld der vrouwen.’ -
Mijn reis naar Holland verliep geregeld doch duurde twee dagen langer. Een reisbureau had voor alles gezorgd en ik kwam met al mijn bagage gelijk in Amsterdam. Twee avonden later genoot ik in de Stadsschouwburg van ‘de Koopman van Venetië en 't was voor mij, die dat stuk tot heden nooit zag, een genot het prachtige spel te bewonderen van Louis Bouwmeester als Shylock, van mevr. Rika Hopper als Portia, van Schulze als de oude Gobbo, van mevr. Emma Morel als Nerissa en van de jonge de Vos als de Prins van Arragon! Een heerlijke avond, om nooit te vergeten!
En nu, Freule, moet ik 't hierbij laten, want