kunnen bewijzen logisch dat: God is liefde. Integendeel, al wat wij rondom ons van Hem zien is Raadsel, is géén liefde, is onbegrijplijkheid. -
God is onbegrijplijk. - Dààrbij moeten we ons neerleggen wat aangaat dat wat we zien rondom ons op aarde.
Een mijner zeer orthodoxe familie-leden antwoordde me eens, toen ik tot hem kwam met de vraag: Waarom doet God al dat leed aan, aan onschuldigen, en dieren, en armen?
‘Die anderen gaan U niets aan. Zie op Uw eigen leven, en verdiep U niet in dat van anderen.’
- Zie, dat antwoord is dat van het calvinisme in al zijn steile, koude, harde egoïstheid. - ‘Als God 't mij maar goed geeft, als ik maar behoor tot de uitverkorenen, wat gaan me dan die overigen aan!’ - - Het zijn zulke gezegden, zulke antwoorden, die doen sterven de kleine zaadjes van geloof, welke daar trachten te ontkiemen in stille zoekende gemoederen. -
Neen, de anderen gaan ons wèl aan. Wèl mogen we, moeten we, steeds opnieuw, ons verdiepen in hun lot, hun strijd, hun verleiding, hun leed; wel mogen we vragen: Waarom deze, en niet ik? Ben ik dan zooveel beter? Heb ik het méér verdiend? Was ik in Gods oog waardiger tot zegen dan gene? -
Al die vragen stemmen tot zelf-onderzoek, tot zacht-oordeelen, tot alles-vergeven dóór alles-begrijpen. - Maar tegelijk-óók, al erkennen we Gods Onbegrijpelijkheid, al is en blijft het een onware phrase te zeggen: God is liefde, tegelijk-óók moeten we hooren naar de stem van eigen-ik, naar hetgeen wij ons herinneren van eigen ondervindingen, eigen gemoedsleven. -
Niet over noch vóór anderen wil ik daarom mijn terugblik schrijven bij wijze van een soort bekentenis van: ‘Nu weet ik het’ of ‘Zoo is het’. O neen, 't lot van die anderen, de vreeselijkheid van dezen oorlog, de schande der wreedheid den dieren aangedaan, 't blijft mij nog steeds even onbegrijpelijk, juist zoo onbegrijpelijk als armoede en ziekte en ellende en leed. - -
Maar, dit jaar van algemeene ellende en ook voor mij van veel tegenspoed is nochtans voor mij-zelve innerlijk een geweest van rijke ervaring op geestelijk gebied, van inwendig beleven van datgene wat niet is te bewijzen, maar slechts is te voelen. -
Niet omdat alles hem ons verklaart
Maar, ondanks alles dat twijfel baart -
Daar wordt ergens in den Bijbel gesproken van een ‘Wolk van Getuigen’ Daaraan denk ik dikwijls wanneer ik naga de merkwaardige ervaringen op geestelijk gebied van allerlei menschen uit allerlei kringen. Het tweede gezicht, het vooruitzien van komende gebeurtenissen, de profetie-gave, alles van dien aard, het is, alle eeuwen dóór, te veelvuldig voorgekomen dan dat men het kan wegredeneeren met de kinderachtige bewering: Inbeelding. In onze dagen is er gelukkig dan ook een breede schare onderzoekers van wetenschappelijke vorming, doktoren en anderen, die volkomen erkennen de gegrondheid dezer verschijnselen, en die ze bestudeeren en gadeslaan, afgescheiden van alle ‘geloof’. -
Ik ken menschen van allerlei richtingen, spiritisten, maar ook velen die nimmer eene seance bijwoonden of zouden willen bijwonen zelfs, wier getuigenis omtrent persoonlijke bovenzinnelijke ervaringen rotsvast staat als hunne geloofwaardigheid in dat opzicht. Maar, behalve hen, roomsch-katholieken en orthodoxen, modernen en christian-scientisten, theosofen, of hoe ze zich ook noemen mogen, die allen onder ons, die zoeken het Licht, den Weg naar het Onbekende, zouden ze niet, ieder op hunne wijze, een klein, een ondeelbaar klein deel bezitten van de groote Waarheid - die aan ieder onzer afzonderlijk misschien wordt geopenbaard langs den afzonderlijken weg dien ieder onzer afzonderlijk noodig heeft om er te komen? -
Zie, dat is mijn geloof, op dit oogenblik. Ieder onzer heeft zijn eigen afzonderlijken weg noodig, zijn eigen afzonderlijke opvoeding des levens. - Het leven is de groote opvoeder. Het neemt U bij de hand en voert U - - waarheen ge niet wildet. Ge slaat de verzenen tegen de prikkels. Ge geraakt in opstand. Ge vindt Uw lot onrechtvaardig, wreed. Ge denkt dat het Kruis U te zwaar wordt, en tracht het ongeduldig van U te werpen.... Maar een onbekende Macht drukt het U nog zwaarder op de moede schouders.... En ge moet vóórt, ‘vóórt op de onbekende wegen.’ - - En ge gaat ‘steile bergen op.’ - - En ge wordt ‘zoo moede, zoo mat.’ - -
En dan komt dat oogenblik - ik herhaal, ik spreek niet van anderen, ik spreek slechts van eigen ervaring - waarop ge U buigt en zegt: Ik begrijp niet, ik weet niet, het blijft alles raadsel, maar toch voel ik dat het goed is zoo met mij, dat ik aannemen moet