blikken mij sinds volgen, want, vooral nu, nu bijna alle vreemdelingen zijn afgereisd, kent iedereen hier ons van aanzien en nationaliteit, Nauheimers zoowel als de vreemdelingen; waar wij bijkans de eenigen zijn tot deze laatste categorie behoorend die vrijwillig blijven, en niet noodgedrongen als ‘vijand’, - die niet weg mag reizen.
Maar zeker is het óók dat ik een zeer groote voldoening mag smaken van mijn stuk bij de Duitschers. Van alle zijden worden mij Duitsche handen toegestoken. Van alle zijden hoor ik het uit Duitsche monden: ‘Hoe heerlijk dat U den moed hadt dat te zeggen!’ Menschen zelfs, die ik tot hiertoe nimmer heb ontmoet, glimlachen mij thans over de straat heen toe, met een blik van dankbare verstandhouding; hoeden gaan af van mannen, wier naam zelfs mij onbekend is. Maar het meest voldoening geeft het mij dat dr. Hahn, een zeer bekende geneesheer hier, op dit oogenblik leider-chef van het Eleonoren-Stift, dat als lazareth werd ingericht, in een uiterst warm-gesteld artikel zijn instemming betuigde met het mijne. Had ik die uitnoodiging gelezen in de Frankf. Zeitung - aldus dr. Hahn - ik-zelf zou er tegen geprotesteerd hebben, tegen deze schande voor ons, dat wij onze vijanden zouden bevoorrechten boven onze eigen noodlijdenden. - Ofschoon ik Dr. Hahn niet persoonlijk ken, enkel van uiterlijk, spreek ik hem op straat aan om hem te danken voor zijn mooie en ware woorden. Wij drukten elkaar de hand als de trouwste vrienden.! Nooit heb ik mij zóó met Bad-Nauheim één gevoeld, nooit zóó gevoeld dat stamverwantschap zich niet laat loochenen, als in deze dagen.!
Met een enkel woord roerden hij, dr. Hahn, en ik, bij dat onderhoud óók de verachtelijke houding aan van een deel der Duitsche vrouwenwereld, die zich niet ontziet vijandelijke officieren bloemruikertjes en cadeautjes aan te bieden, en de eigen soldaten daarbij te laten versmachten van dorst en ellende. Herhaaldelijk hebben verscheidene Duitsche bladen met diepe minachting gewezen op deze walgelijke verzaking van alle vrouwelijk eergevoel. Speciaal Baden-Baden, Stuttgart, Heidelberg, werden genoemd als plaatsen waar op de perrons zich weerzinwekkende tooneelen afspeelden in dit speciale opzicht. Maar ook Bad-Nauheim gaat helaas niet vrij uit. Zelfs de zoo tamme Bad-Nauheimer-Zeitung wees er op, dat sommige vrouwen en jonge meisjes de ‘Liebes-gaben’ zijn gaan uitreiken in een alles behalve passend, zeer opzichtig toilet, en dat zij daarbij coquetteeren, en meer den indruk maakten van uit te gaan voor flirtgenoegens dan voor hulp aan zieken en lijdenden. -
Een welverdiende les deelde in dat opzicht uit een Belgisch officier, op het station te Dusseldorf. Volgens de Kölnische Zeitung snelde een Duitsche jonge dame op hem toe, toen men hem gewond uit den trein droeg, en reikte hem een dronk, en eenige rozen. Dezen dronk aanvaardde hij gretig, (dat was een noodzaak voor een zieke), maar de rozen smeet hij verachtelijk op den grond.
Het feit dat de Kölnische Zeitung, een Duitsch blad dus, die daad, met lof voor den officier, meedeelt, bewijst vóór de onpartijdigheid der Duitsche pers. Maar het feit bewijst óók jammerlijk tegen ‘de’ vrouw. O, wat is zij, in massa genomen, toch een akelig schijnheilig wezen! Zelfs hare vaderlandsliefde misbruikt zij om te coquetteeren op een weerzinwekkende wijze! En van heel hare zoogenaamde menschenliefde blijft niet veel anders over, in 99 van 100 gevallen, dan plezier aan 't flatteerende pakje, met het coquette mutsje, en zucht om de officieren te behagen. Want, de klacht wordt herhaaldelijk geuit dat zij de soldaten verwaarloost, de soldaten, die toch waarlijk niet minder dank verdienen en medelijden dan de officieren, wèl meer m.i.
- - - - Zeker, den goeden niet te na gesproken! Er zijn er ook velen, velen, die waarachtig verplegen, die alles ten koste leggen aan liefdediensten, op welke wijze dan ook. - Waarlijk, men moet hier in Duitschland-zelf zijn om dat te verstaan, die heilige geestdrift voor een ‘groote zaak.’ Dat de Duitsche natie met bange zorg den oorlog zag uitbarsten, zeker in èlk geval hier in Nauheim, een badplaats die lééft van de vreemdelingen, dat staat voor mij vast, maar, nu hij er eenmaal is, welk een matelooze zelfopoffering, geestdrift, berusting, gewilligheid alles te offeren!
En dan deze onwrikbare wil te overwinnen! Ik geloof, dat is het wat het meest treft en ontroert, deze wil: als een man overwinnen of ondergaan!
... Wij waren verleden Zondag-avond op het Tennis-café. Men tracht er bij iedereen de stemming eenigszins in te houden door muziek-uitvoeringen. Maar het eigenlijke moment van geestdrift is steeds slechts dat waarop vaderlandsche liederen worden ge-