De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van de Week.I.Eene inzendster is zoo vriendelijk mijn aanaandacht te vestigen op het onderstaande, dat zij de goedheid had voor mij over te schrijven ten behoeve van het ongelukkige paard: VERPLEGINGSINRICHTINGEN VOOR PAARDEN. In ‘Light’, het bekende Engelsch Spiritistisch Orgaan, kwam in het nummer van den 24sten Oct. l.l. de volgende mededeeling voor, die vele dierenvrienden zeker met belangstelling zullen vernemen. ‘Miss Lind-af-Hageby, in spiritistische kringen in Engeland wèl bekend, heeft eenigen tijd in Frankrijk doorgebracht, om te onderzoeken wat het lot der gewonde paarden was, die in den tegenwoordigen oorlog gebruikt worden. Na dat onderzoek heeft zij zich beziggehouden met het organiseeren van een ‘Purperen Kruisdienst’, die het lijden van de getroffen dieren moet trachten te verzachten, of er een eind aan te maken. Tot op heden verleent het ‘Roode Kruis’ geen bescherming aan hen, die met dit doel de slagvelden bezoeken; maar de bovengenoemde ‘Dienst’ zal eene internationale aktie op touw zetten, om de toestemming daartoe te verkrijgen. Onderwijl zijn er toebereidselen gemaakt voor het oprichten van veeartsenijkundige hospitalen, zoo dicht mogelijk bij de plaats waar gestreden wordt; en voor het bezoeken van de slagvelden, om de gewonde, verlaten en verminkte dieren op te zoeken, ze te verplegen, en finantieelen steun te geven aan hen, die voor de dieren zorgen. Het werk van den ‘Purperen Kruisdienst’ geschiedt in opdracht van de Vereeniging tot Bescherming van Dieren en ter Bestrijding der Vivisectie. 170 PICCADILLY W. LONDON. - Zooals mijne correspondente terecht schrijft: Althans van ééne zijde wordt er een begin gemaakt om iets te doen tot verpleging van de paarden. - Ja, daarin moet men den Engelschen de eer geven die hun toekomt, dat zij vooraangaan inzake de dierenbescherming. Juist daarom is het mij steeds een raadsel hoe zij tegelijkertijd zulk een wreed behagen kunnen scheppen in de verfijnde jacht- en vischwreedheden, méér misschien dan eenig ander volk ter wereld. Want, bij de meesten dezer is de jacht- en vischliefhebberij een modenadoen der Engelschen, der toonaangevers in ‘chic’. Bij de Engelschen-zelf is echter die liefhebberij ingeboren. En toch is ook aan hen-speciaal ingeboren een veel grootere dierenliefde en gevoel voor onze plichten jegens verwaarloosde dieren dan aan andere natiën. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II. Niet alles over één kam scheren of de leren zijn geen ‘Engelschen’.Herinneren mijne lezers zich hoe ik in het artikel Sympathieën en Antipathieën (zie Lelie van 25 November) er op wees dat de Ieren, | |
[pagina 344]
| |
die door ons overigens allen worden gerekend tot de Engelschen, allesbehalve Engelschgezind zijn, en daarom niet kunnen worden gerekend tot de Engelsche natie als zoodanig. Een onverdachte bevestiging van dit mijn beweren komt onder mijn oogen in het volgende: Irich Freedom schijft: Tot onzen hoogst gedistingeerden patroon en weldoener Engeland zeggen wij: Vecht uw strijd zelf uit. Wij willen niets weten van den roem van uw opgeblazen imperium. In den slag bij Fontenoy, waar wij u versloegen, hebben wij meer roem geoogst dan in 1000 veldslagen, welke wij voor u gewonnen hebben. De verlegenheid, waarin ge u bevindt, gaat ons niets aan, behalve dan de hoop, dat gij verslagen wordt. Iresh Volonteer merkt oṗ: Engeland roept het lersche volk ten strijde tegen een natie, die nooit den leren ook maar een haar gekrenkt heeft, maar integendeel met de bevolking van dat land sympathiseerde, zooals een Iersch-Amerikaansch en Duitsch-Amerikaansch bondgenootschap bewijzen. Wanneer de Duitschers komen en ons land met geweld nemen, zullen zij daartoe evenveel recht hebben als de roovers, die het met geweld vasthouden. Ook de meest verblinden onder ons weten thans, dat de zeeroover Engeland dezelfde onbarmhartige vredeverstoorder gebleven is, die het was, toen het de Deensche vloot voor Kopenhagen vernielde, en Egypte's strijd voor een constitutie door het bombardement van Alexandrië onmogelijk maakte. (Vaderland). Men ziet hieruit hoezeer ik gelijk had toen ik in dat artikel Sympathieën en Antipathieën zeide dat een groot rijk bestaat uit te veel verschillende elementen om alle inwoners ervan over één kam te mogen scheren. Indien men ten onzent steeds op een vijandelijke wijze spreekt van ‘de Duitschers’ dan begaat men dezelfde domheid als wanneer men spreekt van ‘de Engelschen’, en daaronder verstaat iedereen die vormt ‘Het Vereenigde Koninkrijk Groot-Brittannië en Ierland’. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Op het oogenblik, waarop ik dit ter drukkerij zend, komt onderstaande nieuwe bevestiging mijner bewering onder mijne oogen. Duitsche couranten bevatten het bericht, dat de Iersche aanvoerder van de arbeiderspartij James Larkin in de Vereenigde Staten een propaganda tegen Engeland begonnen is. In een lokaal te Philadelphia hield hij een rede, waarin hij de Ieren aanspoorde geld, wapens en munitie naar Ierland te zenden, ‘voor den glorieusen dag der afrekening met Engeland’. ‘Waarom zou Ierland, vroeg hij, in dezen oorlog voor Groot-Brittannië vechten? Wat heeft Groot-Brittannië ooit voor ons volk gedaan? Wij zullen voor de verdelging van het Britsche rijk en voor de oprichting van een Iersche republiek vechten, niet voor het behoud van een vijand, die 700 jaar lang de velden van Ierland met dood en verwoesting doortrok. Wij zullen strijden, om Ierland van de omklemming van die ruïne, Engeland genaamd, te bevrijden’. Welk een schitterend antwoord geven deze Ieren op de laffe kruip-houding van een Botha in Z.-Afrika! Neen, deze door Engeland ingepalmde ‘kleine staat’ heeft niet leeren vergeten, uit lafheid, zooals Botha, en zij die hem navolgden! Neen, de Ieren hebben niets te maken met de Engelschen, zoo min als de Schotten. Zoo min als het ingepalmde Transvaal.
(Spatieering is van mij.) | |
III. Een onverdacht getuigenis.Stijn Streuvels, in tegenstelling van zijn door den oorlog geheel en al verdwaasd-geworden landgenoot Maeterlinck, behoudt ook thans zijn eerlijk en onpartijdig oordeel over menschen en dingen. Lees maar eens wat hij schrijft, volgens de Maasbode: In den beginne, zeide hij, schenen de Duitschers mij geheel met rust te zullen laten. Allengskens echter raakten zij met de bevolking op meer vertrouwlijken voet, en zoo kreeg ook ik op een dag bezoek van een achttal officieren en adjudanten. Terstond voelden zij zich bij mij zeer goed thuis, en verschillende dagen heb ik met hen in vollen vrede en alle huiselijkheid om gegaan. Zij waren niet indringerig of lastig, maar gedroegen zich doorgaans als deftige menschen, die mij niet den geringsten overlast wilden aandoen. Wij aten gezamenlijk, en onze gesprekken waren ongedwongen en gul. Er waren een paar hartstochtelijke lezers onder hen, die een druk gebruik maakten van mijn bibliotheek, zoodat zij tot l̇aat in den nacht bleven snuffelen en lezen. Zij brachten alles evenwel behoorlijk terug op de plaats, waar zij het genomen hadden, zoodat ik, ofschoon in den beginne daarvoor vreezende, geen enkel boekje mis.Ga naar voetnoot*) Zoo is het mij uit meerdere dingen gebleken, dat het waarlijk oprechte kerels waren. Op een der dagen hadden zij gemeend een verren tocht te moeten maken. Ze vroegen mij toen, of ik hun niet wat wijn kon medegeven. Natuurlijk voldeed ik aan hun verlangen, maar als zij | |
[pagina 345]
| |
voor den tocht gereed stonden, kwam er opeens een tegenbevel, en moesten zij thuis blijven. Een der adjudanten zag daarin een schoone gelegenheid om voor zichzelf beslag te leggen op de flesschen, die zij mij hadden gevraagd. Ik liet hem begaan, maar toen de tijd van vertrek gekomen was, nam ik den overste even ter zijde en vroeg hem, of hij tevreden was over het verblijf ten mijnent. ‘Gewiss’, antwoordde hij. ‘Welnu,’ zeide ik daarop, ‘wanneer ik u dan goed ontvangen en gehuisvest heb, door u alles voor te zetten wat ik geven kon, zou het mij toch verdrieten, wanneer uw bezoek mij de onaangename herinnering liet, dat ik daarbij nog noodeloos van den geringen voorraad, dien ik heb, ben ontlast geworden.’ ‘Wel hoe,’ sprak de overste, ‘wat wilt ge daarmee zeggen?’ Ik deelde hem het geval van den adjudant mede, en hoe deze nog een dozijntje flesschen wilde meevoeren tegen den dorst in later tijd. Terstond moest de adjudant verschijnen, en, vrij onvriendelijk, werd hem gelast de flesschen weer netjes neer te leggen, waar hij ze genomen had. Ik verzoek mijnen lezers vooral ook hunne aandacht te willen schenken aan dit slot. Want daaruit blijkt hoe deze poging tot diefstal terstond werd verijdeld door den Duitschen officier. Dit getuigenis, van een Belg-zelf, van een Belg die eerlijk zijn naam noemt, beteekent méér dan duizend anonyme verhaaltjes in de Telegraaf en andere Bladen van datzelfde ‘hoogstaande’(?) soort door: ‘Een ooggetuige’ zag dit en ‘Een geloofwaardig persoon’ vertelt dat, enz., enz. ‘Ooggetuigen’ en ‘Geloofwaardige personen’ zijn, waar het dergelijke beschuldigingen geldt, lasteraars zoolang zij hun naam niet durven noemen. - Daarop kan niet genoeg worden gewezen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
IV. De ‘ridderlijke Franschen.’Gelijk ik reeds meermalen opmerkte in dit Blad, de toon van de Fransche pers is zóó dóór alles heen min en onfatsoenlijk en schamper, dat die pers er voor altijd door verliest het recht op den naam van hoffelijkheid en galanterie, welke deugden de Franschen zich zoo gaarne, maar m.i. soms zéér ten onrechte, toeëigenen als hun monopolie. Hoor maar eens hoe Excelsior zich uitdrukt: Wanneer wij spreken van het ‘Bête-Boche,’ van den Bloeddorstigen Keizer van Bochenland, dan noemen wij hem gewoonlijk Guillaume. Let wel, dat ik deze in de achterbuurt thuishoorende straattaal niet zou overnemen, ware het niet om het vervolg: ‘Wij zeggen nooit: Wilhelm. Wanneer wij echter spreken van de Koningin der Nederlanden, dan zeggen wij steeds: Wilhelmine. Waarom zeggen wij juist dan niet Guillaumette?’ - Op die vraag is ons antwoord, o beschaafd Fransch Blad, dat wij U danken voor eene verfranschte koningin. Zij is onze Wilhelmina, en met Guillaumette heeft zij niets te maken. Hare voorzaten waren Willems, en heetten oorspronkelijk, op hun stamslot Dillenburg, Wilhelm. Guillaume's zijn zij niet, en wenschen wij ook niet hier te zien. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
V. Amusant of Een onverdachte hulde aan de ziel der ‘Barbaren’.Ter gelegenheid van den naamdag van Koning Albert, en later van dien van Koningin Elisabeth van België heeft de fransche pers zich uitgeput in vleierij en loftuitingen en huldebetoon. Geen wonder ook, waar Koning Albert en Koningin Elisabeth immers de kastanjes uit het vuur hebben moeten halen voor de Bondgenooten, daar is het zeker wel het minste wat de Fransche pers voor hen doet, als zij hen thans als halve heiligen vereert en in de hoogte steekt. Mijnentwege. Ik heb er niets tegen. Ik geloof ook gaarne de verzekeringen, waarvan al de Bladen vol zijn, dat Koningin Elisabeth van België zich in deze rampen niet alleen koninklijk-waardig maar óók vrouwelijk-beminnelijk gedraagt, dat zij helpt en lenigt waar zij kan, dat zij verpleegt de gewonden, dat zij haren echtgenoot ter zijde staat, dat zij niet denkt aan eigen ik, maar, eenvoudiggekleed, en bescheiden, zich beweegt onder haar diep te beklagen volk. Ja, ik geloof dat alles gáárne. Maar ik moet schaterlachen wanneer de Fransche Bladen zich daarbij te goede doen dat het een lust is aan hare ‘schoone ziel’, enz. Want, die ziel is een onvervalscht-germaansche ziel - - die is eene uit ‘Bochenland’, eene ziel, die de ‘Barbaren’ kweekten.! - - De Fransche pers slaat, door al deze lofspraken op koningin Elizabeth's schoone ziel haar eigen laffe beschuldigingen, als waren alle Duitschers onbeschaafde, gevoellooze | |
[pagina 346]
| |
laagstaande wezens, in het gezicht, en maakt zichzelve hoogst belachelijk. - Nog onlangs b.v. had zij een verachtelijk verhaal verzonnen over de dochter van den Keizer, en een door deze eerst zelve opgekweekt en daarna voordeelig verkocht zwijntje... met de bedoeling daardoor voor de zooveelste maal te accentueeren, dat een Duitscher, hoog of laag, vrouw of man, per-se is een verachtelijk monster. - Ondertusschen echter is Koningin Elisabeth van België even onvervalscht Duitsch als de Keizers-dochter, of als wie ook der Duitsche vrouwen. Zij is eene Beiersche prinses, dochter van den hertog Karel van Beieren, den bekenden oogarts, overgeplaatst toevallig aan het Belgische hof door haar huwelijk, maar zelve Duitsch, pur-sang Duitsch, van bloed en van opvoeding beide. - En daarom, indien zij zich kenmerkt door al die lofwaardige eigenschappen waarom gij, Fransche pers, haar zoo hoogelijk prijst, dan dankt zij dat niet aan hare Latijnsche maar aan hare zuiver Germaansche ziel, dan is zij het levend, en aan U-zelve eerbied en bewondering-afdwingend bewijs, dat gij even kinderachtig als verachtelijk doet door alle Duitschers te brengen onder één scheldnaam van ‘Boches’ of van ‘Barbaren’. - ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |