De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van de Week.I. Hoe sommigen liegen.In een Fransch Blad vind ik de volgende mededeeling eener Engelsche, die op 2 Sept., den Sedan-dag, in Nauheim beweert te zijn geweest, en het volgende verklaart in de Daily Mail: ‘Ongeveer 1 uur 's middags (op den Sedandag) werd een optocht gevormd, die al schreeuwend voorbij het hospitaal trok. Hier werd stilgestaan, en het laatste nieuws aan de gewonden toegeschreeuwd: ‘Men heeft den tsaar gevangen genomen’, ‘Het Fransche leger is verslagen’, ‘De Engelsche vloot is geheel vernietigd.’ Alles onder herhaalde bravo's. Dit verhaal is van a - z gelogen. Ik heb in mijn Indrukken óók den Sedan-dag beschreven, en, wanneer het zoover is, zullen mijne lezers zien dat deze op de meest waardige en hoogst-ernstige wijze verliep. Den Sedan-dag heb ik steeds gehaat in vredestijd, ook steeds dit gezegd tot alle Duitschers, omdat ik de feestviering van zulk een slachting een gruwel vind, en daarenboven een onnoodige ophitserij, en kwetserij van Fransche gevoelens. Maar deze keer is er niet feestgevierd, en slechts een zeer mooie toespraak gehouden gedurende het hoog-ernstige middagconcert. Al het hierboven afgedrukte, geschreven door eene miss Wrench, is gelogen. Er is nergens in Bad-Nauheim het gerucht verspreid dat de tsaar gevangen genomen, het Fransche leger verslagen, of de Engelsche vloot vernield was. Er is geen optocht gehouden met bravo-geroep. Als ooggetuige verklaar ik, met de meest mogelijke beslistheid, dat dit alles is gelogen op eene een fatsoenlijke vrouw onwaardige laster-wijze. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II. Onder de Bondgenooten.Engeland en Frankrijk passen in den grond even weinig samen als Duitschland en Engeland. Nu het eerste nieuwtje er af is, be ginnen den Franschen de oogen reeds open te gaan. Ziehier een brief, een zeer waren brief, dien een Franschman schreef aan het groote Engelsche Blad: The Morning-Post. ‘Engeland moet zich inspannen op een wijze zijner zaak en der inspanning zijner bondgenooten waardig. Mag ik u mededeelen, dat een groote menigte Franschen dagelijks precies ditzelfde zegt? Frankrijk leeft slechts voor den oorlog. Zijn volk, zijn geld, en zijn verkeersmiddelen staan alle in dienst van den oorlog. Onze fabrieken zijn gesloten, onze handel is gelijk nul. Wij hebben maar één gedachte, en wel deze, dat onze 2.600.000 man Duitschland terneder werpen. Wat doet Engeland? Engeland zond ons 200.000 man, en deed een oproep aan zijn zonen. Het Engelsche contingent, dat op het vasteland strijdt, telt nog niet de helft van het aantal Franschen, dat reeds buiten gevecht is gesteld. Uw oproep om rekruten heeft bereikt, dat op een bevolking van 40.000.000, tot dusver 600.000 voor den oorlog geschikte mannen meenen dat zij hun leven op het slagveld moeten wagen, waar het lot van hun land op het spel staat. Elken dag proclameert de Engelsche pers de absolute noodzakelijkheid, om Duitschland te vernietigen. De bladen betoogen in schitterende artikelen, dat Engeland een, twee, en desnoods twintig jaar zal strijden: en een, twee, zelfs drie millioen soldaten uitrusten zal. Deze verklaringen geven blijk van de beste voornemens. Doch, wanneer gij veel soldaten op de been brengen kunt, doet het dan onmiddellijk in het belang van uw en van ons land.’ | |
[pagina 299]
| |
Ik herhaal: wanneer de onzen in vuur staan waarom dan niet de uwen? (Overgenomen uit het Vaderland). Het éénige wat de Morning Post op deze zeer ware woorden weet te antwoorden is de verklaring, dat het ‘later wel eens zal gebeurenzooals deze Franschman het wenscht,’ en ‘dat men nu eerst troepen moet oefenen.’ - Heb ik geen gelijk lezers wanneer ik beweer: Franschen, Belgen, Russen, Duitschers, strijden als geheele natie, maar Engeland laat de kastanjes uit het vuur halen door een troep ongeoefende huurlingen, en de natie-zelve houdt er zich handig buiten. Hoe langer deze verschrikkelijke oorlog duurt, hoe meer den overigen Bondgenooten de oogen zullen opengaan voor wie hier achter de schermen heeft gestookt, om eigen voordeel. Helaas, dan is het te laat! Geheel de gezonde levenskrachtige jeugd van België, Rusland, Duitschland, Frankrijk, zal dan zijn uitgemoord! Terwijl ondertusschen de Engelsche regeering zijn ongelukkige, van niets afwetende, gekleurde onderdanen liet overkomen om voor haar te vechten, en een leger van huurlingen in het veld zond! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III. Fransche bluf.De hoofdredacteur van Excelsior, Pierre Lafitte, die in vredestijd zijn blad geheel en al overliet aan zijn medewerkers, verfraait (?) het, sinds de oorlog uitbrak, elken dag met een kort hoofdartikeltje van zijn eigen hand, een dat gewoonlijk den lachlust opwekt door de overdreven schimp- en scheld-taal over ‘de Barbaren,’ gepaard aan den meest-krank-zinnigen bluf over wat er alles zal gebeuren, als de Bondgenooten zullen overwinnen. Een enkel staaltje, dat heusch extra vermakelijk is, zij hier vertaald: Wat Duitschland telde aan groote mannen, artisten, philosophen, enz., het behoort hun voortaan niet meer toe, (den Duitschers). Zij hebben hen voor altijd verraden, en zij hebben niet meer het recht van hen noch de herinnering noch de werken te bewaren. Evenzeer ontzeggen wij hun het recht ook maar iets te bewaren van datgene wat tot de geschiedenis der menschheid behoort.... Aan andere handen moeten worden toevertrouwd de beeldhouwwerken en de schilderijen der musea in Duitschland. Men moet behoeden voor een onteerende beroering de Raphaels van het museum in Dresden, de Rembrandts van Cassel, men moet ontruimen de Pinacotheek in München van alles wat zij nog bevat aan onsterfelijke meesterwerken. Het moet. Als het uur der vergelding zal slaan, laat ons dan daaraan denken. De Barbaren, die zich op bibliotheken en musea wierpen, hebben niet meer het recht die zelf te bezitten. Wij zullen hen die voor altijd ontnemen. En, omdat zij het gewild hebben, omdat zij, in blinde razernij, overal waar zij verschijnen den fakkel onzer voorvaderen blusschen, daarom zullen wij hen vernietigen zooals dat noodzakelijk is, en wij zullen hen in de duisternis neerstorten. Nietwaar, men moet een Franschman zijn om zooveel bluf bij elkaar te flansen! De Duitsche bladen zijn vervuld van haat, vooral tegen de Engelschen, maar dergelijk gezwets kom je alleen tegen in een Fransch blad. Intusschen lijkt het er vooreerst nog niet naar dat meneer Pierre Laffitte de Dresdener en Münchener en Casseler musea leeghaalt. De Franschen staan niet in Duitschland, maar de Duitschers in Frankrijk. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
IV. Geen bluf maar een daad.In afwachting van de inbezitneming, zoo maar eventjes, van de Dresdener, Casseler, Münchener kunstschatten, en van de algeheele vernietiging van de Duitschers, volbrengt Excelsior reeds nu een grootsche daad. Het Blad herdoopt namelijk met fierheid Eau de Cologne in.... Eau de Bruxelles. Na eerst, (nogal naïef) erkend te hebben, in een brief van een parfumeur, dat het grootste deel der Fransche ‘eau de Cologne’ eigenlijk gansch niet komt uit Keulen, dus is bedrog, verklaart het Blad met gróót patriotisme hoe inderdaad des parfumeurs overwegingen zeer juist zijn, en hoe geen betere naam zou zijn te bedenken voortaan dan... eau de Bruxelles. Nu, met dat denkbeeld stem ik volkomen in. Beter de Fransche namaak-eau de Cologne een naam te geven die den namaak accentueert, dan haar onder een valsch merk in handen te stoppen dergenen die nu eenmaal de èchte, onvervalschte Keulsche prefereeren boven elk ander fabrikaat - waartoe ondergeteekende behoort. Waarlijk, tot zulk een daad behoort heldenmoed! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
[pagina 300]
| |
V. Woorden.‘Und eben wo Begriffe fehlen
Da stellt ein Wort sich trefflich ein;
Mit Worten lässt sich trefflich streiten.’
(Faust).
De commandant van het Britsch-Indische leger heeft aan de Indische troepen, die Engeland liet overkomen uit zijne koloniën, om tegen de Duitschers te vechten, een dagorder gericht, waaruit ik o.a. letterlijk citeer: Gij moet denken aan den roem van uw ras. Hindoe en Mahomedaan zullen zij aan zij vechten met Britsche soldaten en onze dappere Fransche bondgenooten.
In den slag zult gij denken aan uw godsdienst, die u leert, dat de hoogste belooning is, zijn leven te mogen geven bij het vervullen van zijn plicht. Het oog van uw geloofs- en landgenooten is op u gevestigd. Van het Himalaya-gebergte, de oevers van de Ganges en Indus en de vlakten van Hindoestan, wachten allen begeerig naar nieuws omtrent uw gedrag. Uit moskeeën en tempels stijgen de gebeden tot God omhoog, en gij zult hun verwachtingen beantwoorden met de bewijzen uwer dapperheid. Gij zult vechten voor uw Koning-Keizer en uw geloof, zoodat de geschiedenis de daden van Indië's zonen zal opteekenen, en uw kinderen trotsch zullen vertellen van de daden hunner vaderen. (Vaderland.) Indien ik alles zei wat ik van dezen legerorder denk, ik vrees, dat ik mij zou schuldig maken aan ‘de neutraliteits-schending’. Maar, dit wil ik zakelijk zeggen: Let op het feit dat hier, in de dagen vóór Kerstmis, de vrome Engelsche regeering, Hindoes en Mahomedanen doet overkomen uit hun verre vaderland, om te bevechten christenen, diegenen in wier land die Hervorming ontstond waaruit óók de Kerk van Engeland, van het protestantsche Engeland, is geboren. Let op het feit, dat deze ‘Christen-Engelschman’, de Hindoes en Mahomedanen ophitst tegen ‘den vijand’ door hun ‘geloof’ er bij te pas te brengen (ditzelfde ‘geloof’, dat wij-christenen immers hééten te gaan uitroeien om de ‘heidenen’ te ‘bekeeren’ als wij hunne landen gaan inpalmen voor ons eigen bezit, iets wat ook Engeland deed toen het Britsch-Indië aan zich onderwierp). Let op het feit, dat thans diezelfde ‘heidenen’ worden aangevuurd met phrases over een ‘God’, tot Wien uit moskeeën en tempels gebeden zouden omhoog stijgen van Hindoes en Mahomedanen, opdat N.B. hunne overweldigers, de Engelschen, zullen zegevieren. Let op het feit, dat dezen menschen wordt wijsgemaakt hoe zij strijden voor hun ‘Koning-Keizer’, en ‘hun’ geloof. - - - Ik vraag U die dit leest: denkt eens over dat alles na. Eene Lelie-abonnée schrijft mij daareven, dat zij dit het mooiste vindt in de Lelie dat zij de menschen dwingt tot zich rekenschap geven van de dingen. Geeft U rekenschap van dezen dagorder. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
VI. Als het wáár is....Sinds eenige dagen heb ik in Hollandsche couranten een berichtje de rondte zien doen dat de haren van den Duitschen Keizer vergrijsd zijn sinds den oorlog. - De ‘Matin’, die natuurlijk later dan anders in mijn handen komt deelt ditzelfde nieuwtje mede onder het triomfantelijk opschrift: ‘De haren van den “Kaiser” (in het oorspronkelijke staat er steeds “Kaiser” in de Fransche bladen) zijn wit geworden’, en laat dan volgen de bron waaraan hij dit verhaal ontleent. Eene Engelsche heeft het verteld, na hare terugkomst uit Berlijn onlangs. Zij vertelt nog een heele boel meer over Berlijn, maar het slot van haar verhaal luidt: ‘Een ding staat in elk geval vast, namelijk, dat sinds het uitbreken van den oorlog de haren van den Keizer wit zijn geworden’. - Héél betrouwbaar is een dergelijke anonyme meedeeling zeker geenszins. - Helaas! Want, - als het waar is, dan strekt dit, met zekere Schadenfreude, door de Matin meegedeeld feit den Keizer tot eer. Dan bewijst het m.i. dat hij méér gevoel heeft in elk geval dan de Fransche generaal de Castelnau, die, volgens het Fransche Blad Excelsior, het sneuvelen van zijn zoon vernam zonder één bewijs van ontroering en terstond met het dicteeren van bevelen doorging. De Keizer, ik herhaal de woorden van generaal Staal uit het Vaderland, is tot hiertoe geweest een ‘Vredesvorst.’ Hiertegenover stel ik: dat de Duitsche Keizer, die 26 jaren lang als vredesvorst regeerde, die - dit mag men veilig aannemen - zichzelf (terecht of ten onrechte, dat laat ik geheel in het midden) als een duchtig tacticus en strateeg beschouwde, desalniettemin tot nu toe een oorlog voorkwam, blijkbaar in | |
[pagina 301]
| |
het volle besef van de schromelijke oeconomische en andere gevolgen aan den modernen oorlog verbonden - dat deze vorst, niet dan door de uiterste noodzakelijkheid gedreven, tot een oorlogsverklaring is overgegaan, waarbij hij én voor zijn volk, en voor zijn Rijk èn voor zichzelf zóóveel op het spel zette! (Spatieering van mijn eigen hand). Welnu, spreekt het dan niet vanzelf, eert het hem dan niet, dat hij thans, temidden der troepen, temidden der ellende van den oorlog, dagelijks hoorende van de reusachtige verliezen, die ook de Duitsche overwinningen kosten evengoed als de Duitsche nederlagen, dat hij, die reeds 8 prinsen van zijn eigen geslacht van 18-22 jaar zag sneuvelen, die 6 zonen bij het leger heeft, dat hij, zelfs al gelóóft hij nog zoo stellig in de zegepraal, zelfs al is hij nog zoo overtuigd van tot den oorlog te zijn gedwongen, nochtans diep-diep-doordrongen is van de vreeselijke verantwoording die op hem rust, van de eindelooze droefheid die rondom hem wordt geboren, iedere minúút - kan men zeggen - van den dag. - De Franschen mogen het bijzonder mooi vinden (bij hun aard en levensopvatting vind ik dat niet vreemd), om tot het laatste toe een soort bravoure te toonen van: ‘het kan me niets schelen’ en à la Cyrano de Bergerac zich voor te doen, ik voor mij vind het sympathieker wanneer iemand, door al het leed waarvan hij getuige is, zelf méélijdt en wanneer hij - ook al gelooft hij het niet te hebben kunnen verhinderen - grijze haren daardoor krijgt. - Deze grijze haren, die men den Duitschen Keizer toeschrijft als een soort bewijs van gedrukte stemming, zij zullen m.i. een schoone kroon zijn die hem later siert, óók bij de overwinning. - Want die-ook zal nimmer kunnen uitwisschen de smartelijke herinneringen aan wat zij kost aan menschenlevens, aan tranen, en bloed, en verwoesting. - Als het wáár is! - - Ik hóóp dat het waar is - evenzeer als ik hóóp dat het bravoureverhaalGa naar voetnoot*) over generaal de Castelnau niet wàár is. - - ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
VII. ‘Engeland vecht voor het behoud der neutrale staten’. -Toen ik nog in Bad-Nauheim was, had de heer Veen de goedheid mij ter voorlichting van mijn gevoelens de brochure te zenden, die onder dien bovenstaanden titel verscheen; (dit meteen voor de lezers die meenen dat ik daar enkel ‘Duitsche’ berichten las, en mocht lezen). Ik heb er de schouders voor opgehaald, voor die brochure. Ziende op onze geschiedenis, op Engeland's handelwijze aan Transvaal (o, wat was toen de stemming van de Hollanders anti-Engelsch, en diep-verontwaardigd, want... dat was toen ‘mode’), ziende op Engeland's handelwijze met alle landen en alle koloniën, denk ik zoo 't mijne van die onbaatzuchtigheid inééns van de Ruyter's en Tromp's doodsvijanden. En nu vind ik in het Handelsblad een stuk, ontleend aan een elders verschenen beschouwing van professor de Louter, waaruit ik woordelijk citeer: Tegenover het driehonderd jaren oude Mare liberum van onzen beroemden landgenoot Hugo de Groot, door de beste Engelsche en Amerikaansche schrijvers als den grondlegger van het Volkenrecht erkend en geëerd, ontziet Engeland zich niet een van de gewichtigste deelen van den Oceaan, nagenoeg de gansche Noordzee, nog wel in het bijzonder beschermd door de collectieve verklaring van 23 April 1908, tot militair gebied te verklaren en den neutralen handel openlijk te waarschuwen, op gevaar van leven en eigendom, dien alleen volgens de aanwijzingen en onder toezicht der Britsche marine te bevaren. Deze maatregel is zonder voorbeeld, en treft den neutralen handel in het hart: in de eerste plaats dien der omringende landen, Nederland, Denemarken en Noorwegen, maar tevens dien der neutrale Amerikaansche staten, die met Europa handel drijven en van de Noordzee een ruim gebruik maken. Hij strijdt niet alleen met de grondbeginselen van de vrijheid der open zee, doch evenzeer met de jongste collectieve verdragen, welke door uitdrukkelijke bepalingen zoowel als door hunne grondslagen en gevolgtrekkingen dergelijk misbruik van macht onvoorwaardelijk veroordeelen. Deze aanslag tegen den neutralen handel wordt verontschuldigd met een beroep op het voorbeeld van Duitschland, dat mijnen strooide langs de Iersche kusten en België's onzijdig grondgebied binnentrok, maar is in lijnrechten strijd met de voorstellen en houding van Groot-Brittannië bij de behandeling van no. VIII in de reeks van 18 October op de tweede Vredesconferentie van 1907, en ontzegt aan deze mogendheid tevens alle aanspraak op | |
[pagina 302]
| |
den pas verworven roem van op te treden als de beschermer der kleine staten en der meest gewichtige staatsverdragen. Deze laatste zijn wel aanvankelijk op den voorgrond geplaatst, maar worden thans ook door Engeland schaamteloos over boord geworpen, de rechten en belangen der neutralen met ijskoude minachting vertredend. Ziezoo, nu voel ik mij, met mijn bescheiden leekenoordeel, in goed gezelschap, nu een man als professor de Louter het zóó klaar en duidelijk zegt dat Engeland, wel verre van om het behoud der neutrale staten te kampen, den handel dier staten op de brutaalste wijze treft, en daarmee zichzelf het recht ontneemt tot bovenvermelde grootspraak en huichelarij. En daarom wil ik óók nog herhalen de volgende woorden van denzelfden professor, om dat zij verduidelijken ook mijn taak: Alleen krachtdadig verzet van de aaneengesloten neutrale mogendheden kan de oorlogswoede extensief en intensief beteugelen. Het is de plicht van elken neutralen staat, ja van elk neutraal persoon, daartoe naar de mate zijner krachten mede te werken, en te waarschuwen tegen lauwheid en karakterloosheid. Van elk neutraal persoon-óók acht professor de Louter het de plicht op te komen tegen lauwheid en karakterloosheid. Zie, dat ben ik zóó volkomen met hem eens in deze dagen van elkaar napraten uit modezucht en beangstheid. - Laf en karakterloos is het namelijk géén opinie te hebben - indien men staat op een plaats waar die opinie gevraagd wordt, - in plaats van eerlijk voorlichting te geven in rechtvaardigen zin. Aan die lafheid en flauwheid maakt zich onze pers in hooge mate schuldig, zoo zij niet nog erger doet, en integendeel beslist ophitst, gelijk enkele organen doen. - Daarom stel ik er eene eer in hier te herhalen wat hierboven gezegd wordt door professor de Louter. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
VIII. Chic.Wie kent niet mej: Duymaer van Twist, een van de sterren van Verkade's theater! Dezer dagen zag ik haar heel toevallig in een zeer elegante costume-tailleur van taupekleur, en versierd met een coquet hoedje, dat cachet had. - Een allerliefste verschijning in één woord! En, weet ge wààr ik haar zag? Bij madame Derwel, Anna Pauwlona-str: 19, den Haag, bij wie zij extra kwam een bezoek afleggen - vertelde deze mij later - om hare groote blijdschap uit te drukken over haar volmaakt-zittend corset, waarvan ze verklaarde dat het zonder twijfel haar groot succes, bij hare laatste kunst-creatie, zeer had bevorderd. 't Geen ook zeer natuurlijk is, want, al speelt een actrice ook nog zoo goed, 't oog wil voor en boven alles een elegante verschijning waar het de vrouw geldt. Dat weten de Parijsche en Londensche actrices wèl, en daarom is bij háár het toilet nog meer hoofdzaak dan het spel, en is het oordeel van den Franschen criticus meestal in de éérste plaats gebaseerd op het goede uiterlijk van de dame die hij beoordeelt. - Om op mej: Duymaer van Twist terug te komen, 't spreekt vanzelven dat ik het niet zou wagen haar bekenden en beroemden naam hier in dit verband in het publiek te noemen, indien ik daartoe geen vrijheid had gekregen van madame Derwel-zelve. - Waarom ook niet? Is het geen satisfactie voor eene vrouw dat zij eene andere vrouw treft door haar smaakvolle verschijning en haar elegant figuur, en is het dus niet eigenlijk heel natuurlijk dat haar in dezen openlijk de eere wordt gebracht die haar toekomt! Intusschen, niet iedereen heeft een figuur à la Duymaer van Twist. Ook de beste corsetière kan niet altijd alles verbeteren of wegmaken wat moeder-natuur nu eenmaal zus of zoo wilde. Dat mag ze ook niet trouwens - als zij is een goede corsetière, die denkt aan gezondheidsvoorschriften. En de hedendaagsche vrouw is trouwens zelve ook zóó verstandig van dat niet te willen meer. - Daarom zij hier ook nog even verteld van een ander, een echt practisch maar toch zeer goed-kleedend model, dat madame Derwel mij vertoonde, waar juist mij zoo dikwijls wordt gevraagd naar gemakkelijk-zittende corsetten. Het was van voren slechts 10 a 15 c. M. hoog, en werd met breede elastieke banden aaneengehouden, zoodat de rug geheel de normale vormen kreeg van het lichaam. Men moet eigenlijk zoo iets zien om het te begrijpen, evenals men moet zien de nieuwe cachecorsets en buste-houders. Van welke laatste mij een typisch backvischje onlangs vertelde, (zij was wat zwaar voor haar jaren), dat zij zonder zoo'n buste-houder van mevrouw Derwel ‘niet meer kon leven’. - Men moet de benijdenswaardige zorgeloosheid van eene | |
[pagina 303]
| |
zeventienjarige hebben, om aldus te overdrijven, maar met dat al is het een feit dat jeugd, schoonheid, en gezondheid drie dingen zijn, welke het leven veraangenamen voor zichzelven en voor anderen, en dat het dus allerminst ‘geld-weggooien’ kan genoemd worden indien men er zich op toelegt met alle geoorloofde hulpmiddelen het behoud daarvan te bevorderen en te verlengen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Indrukken.
| |
[pagina 304]
| |
heel corps is gevormd van vrijwillige Roodekruis-helpers en helpsters om de gewonden uit den trein en in de rijtuigen te dragen. Deze mannen en vrouwen treden even geschoold op als waren ze al hun leven tot dat doel bestemd geweest, en toch zijn zij samengesteld uit de meest verschillende klassen der maatschappij, van den meest verschillenden leeftijd en stand. Maar, men voelt het: zij willen. En zij zijn gedrild in enkele weken tijds tot een volmaakt geordend corps.
.... Uit Holland schrijft men mij van gebrek aan levensmiddelen, van verbod om onbegrensd licht en water te gebruiken, van bestorming der finantieele inrichtingen, van een zeer zenuwachtige stemming. Ook van andere Hollanders hoor ik dat zij zulke tijdingen krijgen. In al die opzichten zitten we hier veel rustiger, schijnt het. We betalen geen hoogere prijzen, men valt ons niet lastig met quitanties, niemand maakt eenige aanmerking op licht- of water-verbruik. En dat alles danken wij, naar mijne bescheiden meening, aan de uitstekende maatregelen die van het begin af zijn genomen. O, zeker, wij-ook voelen dat we niet meer zijn Kurgasten, maar vreemdelingen, die van geluk mogen spreken tot de neutrale staten te behooren. Het toonen van een pas - (den eersten dien ik ooit heb gehad in mijn leven -) wordt van iedereen, ook al behoort hij tot een neutralen staat, verlangd als men wil telegrafeeren, of telegrafisch geld ontvangt; (en, langs anderen weg dan telegrafisch gaat dat niet). Hollanders, die niet zoo algemeen bekend zijn als wij, dragen de driekleur, evenals óók de Amerikanen en de Bulgaren zichzelf op zulk een wijze onderscheiden van de Russen en de Engelschen, (Belgen zijn er niet veel in Bad-Nauheim), - van ‘de vijanden!’ En het gebod voor die laatsten, de vijanden, luidt: om 9 uur thuis zijn, en zich niet in de nabijheid begeven van het station op 100 meter afstands. Onwillekeurig ziet men dientengevolge elkander terstond aan tot den ‘vijand’, dan wel den tot een neutralen staat behoorenden, of den Duitscher-zelf. En, terwijl mijn uitgever mij steeds heftiger begint te dringen terug te komen, wordt ondertusschen de kans op die afreis steeds geringer. Immers, de derde klasse, die waarin ik anders onze honden laat reizen met onze Marie, bestaat niet meer. Alles wordt nu ingenomen door ‘das Militär.’ De spoorwegmaatschappijen weigeren elke garantie. Gij kunt een kaartje nemen, maar, als gij vanwege ‘das Militär’ onderweg wordt uitgezet, dan verliest gij Uw recht op vergoeding. En koffers kunnen nog steeds niet vervoerd worden. Hoe is het dan mogelijk te reizen, met vier honden, een kat, een papegaai, en nog bovendien de vele bagage van een gansch lang zomerverblijf van drie personen! Daarbij komt dat juist alles aan den Rijn, in de richting van Keulen, is bezet door militairen, en dat juist dáár de krijgsverrichtingen (men houdt alles zéér geheim) schijnen plaats te grijpen. Daardoor is ook de mogelijkheid uitgesloten een Rijnboot te nemen, want die varen zeer ongeregeld, worden meestal voor de verwonden gebruikt. En, ook, hoe die booten te bereiken? Een auto naar Biberich, waar men aan boord moet gaan, is niet te krijgen, omdat alle auto's zijn opgeëischt voor den oorlog, en benzine niet meer verkocht wordt.
Ondertusschen verdwijnen de Amerikanen, voor wie extra-treinen zijn gehuurd. Ook enkele Hollanders gaan op die wijze heen. Zij echter hebben niet, als ik, een geheel dierenwereldje mee te sleepen. Die arme dieren namelijk zijn de grootste moeilijkheid! Door hen juist loop ik de gróótste kans, veel meer dan een ander, onderweg te zullen worden uitgezet, indien dat den Duitschen autoriteiten invalt. En, wat dan? Dan zitten we ergens in den vreemde, waar niemand ons kent, waar we zullen worden geplukt als ‘rijke vreemdelingen,’ reizend immers met een dienstmeisje en een geheele menagerie, dus, natuurlijk, ‘schatrijk.’ En dat terwijl mijn beurs alles behalve is ingericht op zulke extra-uitgaven! ‘Laat ze achter. Dat spreekt immers vanzelf’, - raadt mij een meneer, die het tegelijk uiterst gek vindt als ik hem aanraad zijn elf koffers, zijn bezwaar tot vertrekken, voorloopig in de goede hoede achter te laten van het 1ste klasse-hôtel waar hij logeert. - - ‘Die koffers moeten mede’, verklaart hij, bijna huilend om het feit dat zij hem ondertusschen zijn afreis beletten, want hij wil er mede naar Biberich, naar een Rijnboot, en kan geen auto voor zoovéél bagage krijgen. - En ondertusschen vindt hij het van mij bijzonder mal dat ik mijne levende trouwe dieren, - die van geen oorlog weten - niet zoo maar, mir nichts dir nichts, achterlaat in een vreemd land, onder vreemde menschen. Ik redetwist er niet eens over. Indien de | |
[pagina 305]
| |
levensbeschouwingen zóó verschillend zijn, dan is het maar het beste te zwijgen. Maar in stilte weet ik dat noch ik, noch mijne vriendin, noch onze Marie, onze lieve arme dieren óóit zullen achterlaten. Het ga dan hoe het ga. De uitgever moge mij desnoods als redactrice bedanken. Mijn dieren zal ik trouw blijven, - zooals zij het mij zijn.
Groote opwinding heden in ons klein thuis! De negentienjàrige zoon van eene Russin, eene geborene Duitsche maar door haar man natuurlijk Russin geworden, is inééns gevangen genomen als ‘spion’, in het pension waarvan onze afzonderlijke woning de dépendance is. De arme moeder, wier gansche hart aan dezen lievelingszoon, dezen ‘Moritz’, hangt, heeft op dit oogenblik zenuwtoeval op zenuwtoeval. Weer een der tallooze onvermijdelijke wreedheden van den oorlog! Zij, zoowel als haar Moritz, zijn veel meer Duitschgezind dan Russisch. Zij wenschen den Duitschers van harte alle succes. Maar hun nationaliteit belet hun het afreizen naar Petersburg. En zoo wachten zij dus hier geduldig op een pas, die hun veroorlooft althans naar Leipzig te gaan, naar een familielid dáár. Reeds heeft, als bij de meeste Russen, bij hen-óók eene huiszoeking plaatsgehad, die leidde tot een inbeslagname van alle aanwezige papieren, brieven, enz. Tot zelfs onder de matrassen werd gezocht. Hedenochtend nu vervoegden moeder en zoon zich op het Polizei-ambt om te vragen of zij de passen konden ontvangen. In plaats daarvan luidde het antwoord: ‘Sie kommen mir gerade recht. Wir müssen Ihren Sohn verhaften.’ Wij waren juist in het pension-zelf, om met onze lieve huisbezitster een praatje te maken, toen men haar van het Polizei-ambt telefoneerde, dat zij terstond met een rijtuig moest komen ten einde de flauwgevallen Russin, Frau K., af te halen. - Groote ontsteltenis! Want moeder en zoon behooren tot de daar in huis sinds jaren geregeld wonende Kurgasten, zijn evenzeer in Nauheim algemeen bekend als wij-zelven het zijn. En, toen ik eenige oogenblikken later buiten op straat stond, zag ik toevallig hoe de ‘spion’, de negentienjarige ‘Moritz’, kwam aanrijden, om naar Frankfürt gebracht te worden, naast hem een gebaarde, streng-uitziende soldaat, met een geladen geweer rechtop vóór zich, de jongen-zelf zoo wit als een lijk! En daarachter volgde een tweede rijtuigje, waarin, onder dezelfde begeleiding, een Engelschman zat, schoonzoon, meen ik, van den Engelschen admiraal John Fisher, en die was in hechtenis genomen wegens een bij hem gevonden telegram van deze Engelsche grootheid op militair gebied. Het is intusschen een feit dat dergelijke onder verdenking staande personen niets geschiedt in Frankfürt, indien zij werkelijk onschuldig zijn. Maar het is óók een feit, dat de schrik en ontsteltenis voor henzelven zoowel als voor de achterblijvenden natuurlijk ontzettend groot is, temeer waar men hier te doen heeft met zieken, in een badplaats. ‘Moritz’ wordt door zijne mama, eene nog zeer jeugdig zich voordoende oude mevrouw, buitengewoon vertroeteld. Geen wonder dus dat zij thans een groot spektakel maakt, en ook werkelijk geheel en al van streek is. Naar ik verneem van Duitschers moet haar lieveling thans op een soldatenbed slapen, en gewone soldatenkost eten, dingen die hem ongetwijfeld vreemd zullen aandoen, waar hij hier dagelijks op het Kurhaus dineerde, en op het Tennis-café nimmer ontbrak. - Natuurlijk maakt de achtergebleven vrouw van den in hechtenis genomen Engelschman nog veel méér lawaai dan de Russin, schijnt het. Bij háár is het namelijk veel minder de angst, dan wel de beleedigde trots van de Engelsche, die zich ‘zoo iets niet wil laten welgevallen’. Buiten kijf zijn zulke misverstanden, - want die zijn het tenslotte, - voor de betrokkenen heel onaangenaam, maar, wanneer men denkt aan de duizenden en honderdduizenden Duitsche moeders, wier zonen op het slachtveld ginds lijden en sterven, of ook in Rusland gevangen zitten, (hetgeen met vele Duitschers, óók van hier, het geval is), dan kan men niet al te veel medelijden hebben met deze in elk geval in Frankfürt zeer fatsoenlijk behandelde vreemdelingen. Wat wreedheid bedreef men niet in Petersburg, in het gebouw-zelf der Duitsche legatie, waar men den achtergelaten Hofrat Katzner, een in Petersburg sinds vele jaren bekende en geziene persoonlijkheid, door het plebs liet vermoorden! Hoe ruw is in Marseille de Duitsche consul behandeld op zijn doorreis, zóó zelfs dat hij verwond is in het gelaat! Daarentegen getuigt elke vreemdeling, ook ‘de vijand,’ dat iedereen, die zich hier in dit stukje van Duitschland waar wij ons bevinden ordelijk en rustig gedraagt, absoluut veilig is, - al behoort hij zelfs tot de hier thans het méést gehate natie: de Engelsche... | |
[pagina 306]
| |
Ofschoon iedereen, ook de Hollanders, hunne passen moeten vertoonen bij het telegrafeeren, zijn wij hier zóó bekend dat men van ons, zelfs thans, dit niet verlangt. - Met ons zijn nog altijd eenige andere Hollanders hier. Wij kennen ons nu allen persoonlijk onder elkaar. De oorlog verbroedert. Maar helaas, anderen ook reizen nu dagelijks af! Hoe mist men elk bekend gezicht, dat in deze dagen dubbel dierbaar werd! En hoe innig verheugt men zich op een wederzien in het vaderland, in de ‘Heimat,’ zooals het Duitsche woord zoo mooi luidt! - Ach hoe heerlijk is toch de vrede! Wanneer ik des nachts wakker word - en hoe dikwijls geschiedt dat - dan komt het mij steeds onmogelijk voor dat dit alles, wat rondom ons thans gebeurt, is rauwe werkelijkheid. Het is mij dan alsof mijn hart ineenkrimpt van jammer.... Men wil, men kan niet dóórdenken.... De dag belet dat ook, dwingt tot handelen en werken. Maar de bange, bange, slapelooze nachten.... En wij zijn eerst aan het begin van den oorlog! Hoe lang nog!? Hoe lang nog!?
Heden staat op alle hoeken van straten, bekende winkels, enz., het hieronder volgende vers aangeplakt, dat wel een bewijs is hoe de stemming niet zoozeer is uitsluitend tegen Frankrijk of een der andere Bondgenooten, maar wèl tegen speciaal Engeland: | |
Alt-England, ach schämst du dich nicht?Hast du beim Doppelmord der Serben
Dich nicht entrüstet abgewandt?
Hast du den Ruffenvoltsverächtern
Nicht einst den Fehdebrief gesandt -?
Boll Ehre einst - heut solch ein Wicht,
Alt-England, ach, schämst du dich nicht?!
Hast du nicht mit auf deutschen Rosten
Dir deinen Reichtum heimgetan?
Du hast zerstört mit deutscher Hilfe
Französíschen Zäsarenwahn.
Durch uns tamst du empor zum Licht.
Alt-England, ach, schämst du dich nicht?!
Entartet Rind derselben Mutter,
Die unsere Stämme auch gebar,
Die dir bis in die jüngsten Zeiten
Erhalterin voll Lieve war.
So sagt vor furzem dein Bericht. -
Alt-England, ach, schämst du dich nicht?!
Ein drittel deiner Schiffssoldaten
Hat ihre Wieg' in unfrem Land,
Weiszt du, wer an Bittorias Seite
Als vielgeliebter Gatte stand?
Ein deutscher Fürst, so edel schlicht.Ga naar voetnoot*)
Alt-England, ach, schämst du dich nicht?!
Hast du den Entel dieses Mannes
Richt oft als deinen Fieund geseh'n?
Sahst du nicht gern auf eignem Schlosse
Der Hohenzollern Banner wehn?
Heut' willst du helfen, dasz es bricht -
Falsch-England, sag, schämst du dich nicht?
Du bist fürwahr in saubrem Kreise:
Mit Nuss' und Serben Hand in Hand.
Einst schienst du weis', heut glaub ichs gerne
Du hast verloren den Berstand.
Du schaffst dir selbst noch streng Gericht.
Rein, England, nein, Scham tennst du nicht.
An Herzensstell' ruht dir im Busen
Ein Geldsact, unerforschlich tief.
Bei deinem talten, falschen Düntel
Geht doch einmal die Sache schief.
Du löschest weg Ehrschilde Licht.
Denn England, ach, du schämst dich nicht!
C.-A.-c.-B.
|
|