De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
komstig Leven, in zijn afscheidswoord aan de lezers van dat Blad. Er is namelijk een scheuring ontstaan tusschen hem en zijn mede-redacteur, den heer Göbel, naar aanleiding eener in Amsterdam gehouden séance, waarbij sommigen, ook de heer de Fremery, van meening zijn geweest een medium, Mrs. Harris, te hebben ‘ontmaskerd’, terwijl andere spiritisten haar nog steeds voor volkomen te goeder trouw verklaren. - De heer de Fremerij maakte zijnerzijds zijne ervaringen en zijn twijfel onmiddellijk aan de pers bekend, en werd zoo de aanleiding tot een groote verdeeldheid onder zijn geestverwanten, waarvan het gevolg tenslotte was dat hijzelf ontslag nam als mede-redacteur van ‘het Toekomstig Leven’..... ‘Ik had het niet moeten meedeelen in het openbaar’. - - Toen ik die woorden van den heer de Fremery las, dacht ik aan mij-zelve, en ik herhaalde ze ten volle inwendig, met betrekking tot een gehéél ander geval, mijzelve aangaande, namelijk mijn ziekte-geschiedenis van gewrichtsrheumatiek, vóór twee jaar in Bad-Nauheim afgespeeld. Want zie, ik heb, - door over dat alles terstond in de Lelie te schrijven, - daardoor een heel groot onrecht aangedaan aan iemand, die het in geen geval kon helpen, namelijk aan professor Groedel, bij wien ik vóór 5 jaar, toen ik voor het eerst in Bad-Nauheim kwam, genezing zocht en vond (althans gedeeltelijk; hij zeide mij reeds toen, volkomen eerlijk, dat geheel en al genezing was uitgesloten), en bij wiens zoon ik eerst daarna in behandeling kwam. Deze zoon trouwens volgde wat de hartbehandeling aangaat geheel en al de methode van zijn vader, en heeft mij voor mijn hart niets dan goeds bewezen... De geschiedenis die daarna voorviel was een afzonderlijk ziektegeval van gewrichtsrheumatiek. En zie, toen kreeg ik verleden jaar een geheel andere methode, de ‘Schottsche’ genaamd in de medische wereld, onder behandeling toen zijnde van professor Schott. Het spreekt vanzelf dat ik die methode niet beoordeelen kan noch wil. Maar ik-persoonlijk ondervond verleden winter dat ik - na eerst oogenschijnlijk zeer gunstige resultaten -, mij tenslotte veel minder wel voelde dan toen ik de geheel andere voorschriften volgde van professor Groedel en van diens zoon dr. Theo, en baden nam naar hunne aanwijzing. En... toen heb ik professor Groedel geschreven. En ik heb toen gezien en ondervonden dat er naast zoo vele, vele bekrompen, slechts op eigen hoogmoed bedachte artsen, óók geneesheeren zijn die het slechts te doen is om te helpen, die zóó hoog staan dat ze werkelijk den patiënt, den lijder, zien in hun naaste, en niet denken aan eigen-ik en aan beleedigde eigenwaarde in de eerste plaats. Professor Geheimrat Groedel namelijk heeft mij als patiënte teruggenomen, zonder één woord van verwijt, zonder één woord over het gebeurde te wisselen, heeft mij zoo grootmoedig, zoo vriendelijk, zoo fijnvoelend, en zoo kiesch behandeld, als ik niet had kunnen hopen, en, toen de oorlog uitbrak, toen heb ik nog dubbel gevoeld, in onze eenzaamheid en zorg en ballingschap, welk een wàren, oprechten vriend ik bezat in hem dien ik zooveel verdriet heb gedaan door mijn heftigheid van optreden. Professor Geheimrat Groedel is een beroemd man. Hij heeft de Duitsche Keizerin vóór twee jaren behandeld in Bad-Nauheim, in zijn eigen sanatorium. Hij heeft daar jaarlijks grootheden en rijkaards uit alle oorden der wereld onder zijn reusachtige praktijk, een praktijk, die hij juist daarom deelt met zijne, echter óók elk afzonderlijk praktizeerende, twee zoons. Om al die redenen, omdat hij is een beroemdheid, gesierd met tallooze ridderorden, een beroemdheid in zijn vak, die vele geleerde werken schreef en schrijft, erken ik volgaarne, dat ik, na mijn optreden vóór twee jaar, toen ik overging tot professor Schott, niet den moed had mij zoo maar rechtstreeks tot hem te wenden met mijn verzoek om weder-aanname als patiënt. Daarom heb ik mij toen gewend tot zijn trouwens óók reeds zeer beroemden tweeden zoon, dr. Franz Groedel, (die speciaal ook vele Hollanders heeft onder zijn patiënten,), en die een zéér grooten naam heeft als specialiteit in zake Röntgen-stralen-onderzoekingen. Hij staat als zoodanig aan het hoofd van een groot hospitaal in Frankfürt, en heeft een werk geschreven over deze wetenschap dat ten behoeve van het Duitsche leger onmiddellijk is herdrukt voor dezen oorlog. Hij-ook is het die thans in Frankfürt de voor deze taak van Röntgen-stralen-onderzoekingen voor den dienst bestemde Roode-Kruis-zusters moet onderrichten - zoodat hij om die reden onmiddellijk na het oorlog-uitbreken daarheen, naar Frankfürt, werd teruggeroepen. De onlangs in den krijg door een hartzwakte overvallen zoon van den Duitschen keizer, prins Oscar, is thans ook onder zijn behandeling geweest daarna. | |
[pagina 297]
| |
Dus, ook dr. Franz Groedel is reeds een beroemd man, zooals zijn vader. En ik wist daarenboven van een zijner patiënten, dat hij - om het nu maar heel zacht uit te drukken - mijn gedrag alles behalve aardig had gevonden, van die ziektegeschiedenis zoo dadelijk te publiceeren. Ik kende hem bovendien óók niet persoonlijk. Toch besloot ik hèm te schrijven om zijn voorspraak te vragen voor mijn verzoek aan zijn vader. Want, ik had veel van hem gehoord, beide van Hollandsche en van Duitsche patiënten, hoe vriendelijk, hulpvaardig, innemend hij is. - - Ik heb het resultaat van mijn poging reeds hierboven neergeschreven. Dezen zomer heeft hij, dr. Franz Groedel, mij, in vereeniging met zijn vader, tot aan den 1 Aug., die hem naar Frankfürt riep, stééds behandeld. Nu weet ik dus uit eigen ondervinding dat hij is vriendelijk, hulpvaardig, innemend. En nu is het mij een behoefte hier openlijk te zeggen wat ik in den aanvang schreef: ‘Ik had het niet moeten meedeelen in het openbaar’. - - Het eenige wat ik doen kan om dat goed te maken is thans evenzeer hier in het openbaar te zeggen, hoe innig leed mij dat doet, en hoezeer ik mij beschaamd gevoel door de mooie nobele handelwijze van Professor Groedel en van Dr. Theo en Dr. Franz Groedel, welke bewezen hebben dat zij artsen zijn in den idealen, den hoogsten zin van het woord. Ja, ik had ongelijk, - na al de verplichtingen die ik reeds van vroeger had aan Professor Groedel, - terstond die ongelukkige gewrichtsrheumatiek-geschiedenis van vóór twee jaar zoo publiek te gaan maken. Iedereen heeft wel eens iets met zijn dokter van dergelijken aard. Vandaag gebeurt dit onverklaarbaar feit, dat de nieuw erbij geroepen arts geneest, of anders behandelt, morgen echter geneest deze laatste U weer niet, en herinnert gij U dat gij den vorigen te hard waart gevallen. Zoo is het ook hier gegaan. Ik ben steeds dankbaar geweest aan Dr. Theo Groedel voor zijn hart-behandeling. Die lange gewrichts-rheumatiek-ziekte, meens er tusschenin komend, heeft hem en mij beiden misschien geënerveerd. Hoe dit zij, in elk geval was zij een afzonderlijk iets, dat niet af en toe deed aan mijn verplichting aan zijn vader - die mij vóór vijf jaar maakte tot een bijna weer gezond mensch, - van het wrak dat ik was geworden na de typhus. Dat had ik moeten bedenken, en mij ook al het goede en lieve van dr. Theo moeten herinneren, alvorens zoo gauw naar de pen te grijpen toen het een enkel afzonderlijk iets gold. Wat ik aan Dr. Franz Groedel en aan professor Geheimrat Groedel schreef particulier, dat wil ik hier thans in het openbaar herhalen: Het eenige wat een mensch kan doen om zijn ongelijk te herstellen is het althans te erkennen. Daarom doe ik dat hier openlijk. Ik had moeten zwijgen, en moeten denken aan al het goede dat ik voor mijn hart heb te danken aan beide, professor Groedel en ook aan zijn zoon dr. Theo, inplaats van dadelijk in het openbaar die afzonderlijke gewrichts-rheumatiek-geschiedenis te gaan vertellen in den breede. En ik ben diep beschaamd omdat, - inplaats van, nu ik met hangende pootjes terugkwam, zich op mij te wreken door mij hooghartig af te wijzen - alle drie, want ook dr. Theo en ik hebben gansch en al vrede gesloten, mij dadelijk weer tot patiënte hebben aangenomen, en omdat juist speciaal deze zomer er een is geweest, waarin ik dubbel gelegenheid had te ondervinden hoe zij het goed, heel goed, heel echt hartelijk met mijn lot meenen. Zij hebben aan mij niet alleen op geneeskundig gebied al de zorgen en al het geduld en al de kennis besteed die ik zeer noodig had, na een winter van veel ziekte en veel sukkelen, maar zij hebben zich bovendien ware, trouwe vrienden in den nood getoond toen de oorlog uitbrak, en ik als vreemdelinge zoo dikwijls raad noodig had of bijstand in allerlei opzichten. Dr. Theo is thans aan het front onder de in het veld dienst doende geneesheeren, en mijn beste en hartelijkste wenschen volgen hem oprecht. Dr. Franz Groedel is in Frankfürt, leider van de Röntgen-straleninrichting aan het daartoe zeer magnifique ingerichte hospitaal, waarvan die Röntgenafdeeling onder zijn opperleiding staat. En professor Geheimrat Groedel, sinds Aug. van deze zijn beide trouwe helpers en medeartsen beroofd, werkt in Bad-Nauheim als Voorzitter van het Roode Kruis, als Chef-leider van de lazaretten, in vereeniging met den militairen Chef-dokter van het militaire hospitaal. Zij, alle drie, die anders in dezen tijd uitrusten gingen van een zeer drukke en reusachtige praktijk, en in den winter nieuwe studies maakten en schreven over hun speciaal vak, zij-ook zijn thans in den dienst van hun vaderland onafgebroken bezig. Maar hun taak is niet een van vernietigen en dooden, maar van genezen en verzachten. | |
[pagina 298]
| |
Dat zij daartoe de waarachtige geneesheerqualiteiten bezitten, dat zij niet denken aan zichzelf maar aan hunne patiënten, dat hebben zij aan mij getoond en bewezen! En ik vraag hun alle drie daarom hier openlijk vergeving, voor mijn ondoordachte, heftige handeling, en ik dank hun openlijk voor hun nobel antwoord daarop.
Naschrift. Dit artikel is geenzins bedoeld om de deugden of qualiteiten van professor Schott te verminderen. Hij heeft mij in die gewrichtsrheumatiek-geschiedenis liefdevol en zorgvuldig behandeld, en het feit, dat ik den daarop volgenden zomer van verleden jaar niet kon tegen zijne geheel aan de gewone hartbehandeling tegenovergestelde ‘Schottsche’ hartbehandeling, bewijst niets tegen die methode op zichzelf. Anders immers zou die ook niet ingang hebben kunnen vinden bij andere artsen. Ik heb professor Schott dan ook dit standpunt beleefd uiteengezet, en denk er niet aan iets tegen zijn kunde of bekwaamheid te willen inbrengen, of te willen terugkomen op mijn verklaring dat hij mij in die gewrichts-rheumatiek-ziekte goed en lief heeft behandeld. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|