De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van de Week.I. Afwijkingen.In het vorig nommer schreef ik een artikel getiteld ‘Ziekelijke opvattingen’, waarin ik wees op het eigenaardig verschijnsel, dat de Hollandsche weldadigheid bij voorkeur uitgaat naar vreemdelingen, en daardoor wel eens vergeet hoe er ook in Holland-zelf veel nood te lenigen valt, bittere, maar verborgen nood. Ik zal de laatste zijn om te ontkennen dat de Belgische vluchtelingen geholpen moeten worden, of wel om het hun te misgunnen dat gansch Nederland is begaan met hun lot. Maar met dat al vind ik het hoogst onbillijk wanneer iedereen zich met deze geheel onbekende vreemdelingen bezighoudt, en daardoor vergeet in welk eene namelooze ellende onze eigene bevolking is gestort evenzeer door den oorlog, dien ook zij, evengoed als de Belgische bevolking, niet wenschte. - En zie, wanneer ik dan lees dergelijke berichtjes als het onderstaande, dan vraag ik mij af: Schamen nu eigenlijk de Hollandsche heeren en dames zich niet voor hun eigen ‘weldadigheid’, die aldus openlijk te koop loopt met hetgeen de broodelooze Belgen voor hen bijeenzamelden uit dankbaarheid:
Hedenmiddag, na het gebruik van den maaltijd, hebben de vrouwelijke vluchtelingen in het circus te Scheveningen aan de dames van het gemeentelijk comité fraaie bloemstukken aangeboden, waarbij een harer namens allen getuigde van haar groote dankbaarheid voor de goede zorgen, die het ondervonden leed zoozeer hebben verzacht en door allen in onvergetelijke herinnering zullen bewaard blijven. In gelijken geest sprak een der mannen namens zijn landgenooten den heer L. Thonus, hoofdinspecteur van politie, toe, hem den vader-directeur der vluchtelingen noemende, onder aanbieding van een fraaien wandelstok met zilveren knop. Door allen zonder uitzondering was voor deze blijken van erkentelijkheid bijgedragen. Vaderland.
Ik wil de vraag laten rusten: Hoe komen deze zoo broodelooze en zoo in noodgeraakte vluchtelingen aan het geld voor bloemstukken en voor wandelstok met zilveren knop? Mijnentwege. Misschien hebben zij werkelijk uit dankbaarheid hun laatste centen gebruikt voor deze geschenken. Des te veroordeelenswaardiger echter vind ik dan het gedrag der Hollandsche comité-leden die deze geschenken aannamen, en zorgden dat het openlijk werd vermeld in de couranten. - Een Hollandsche arme, bedeeld door Armenzorg, of door welke liefdadige vereeniging ook, moest zooiets eens in zijn hoofd krijgen, en in het openbaar geschenken durven gaan aanbieden aan zijn beschermers. Gij zoudt eens zien hoe gauw er gezegd werd: O, maar dan heeft zóó iemand geen bedeeling noodig. Ik herinner mij hoe ik-zelve iets dergelijks ondervond zijdens eene inspectrice, door een liefdadige vereeniging aangesteld om te waken over de bewoners van een hofje in den Haag. Een der daar wonende familiën had van mij eenig geld gekregen, waarop de bewuste inspectrice mij liet weten ‘dat die familie het niet waard was en mijn geld verkwistte.’ Op mijn verzoek dit nader toe te lichten deelde zij mij mede, dat voor mijn geld, inplaats van ‘iets nuttigs’, boter, wittebrood, chocolade en kaas waren aangekocht, en dat zij het gezin ‘be- | |
[pagina 214]
| |
trapt’ had deze versnaperingen gebruikende. Ik kon het misdadige ervan niet inzien, en zie het nog niet in. Maar juist dáárom haal ik dit voorbeeld aan als een bewijs hoe streng men op Hollandsche armen toeziet of zij wel werkelijk gebrek lijden, en niets voor hun genoegen besteden. Thans echter, nu het de Belgische vluchtelingen geldt, nu worden deze, zonder eenig nader onderzoek, overal gespijsd, gelaafd, onder dak gebracht. Dat zij ondertusschen niet geheel en al ontbloot zijn van geld blijkt uit bovenstaand bericht. Desniettemin wordt dit van hen heel natuurlijk gevonden, wordt het ook heel natuurlijk gevonden dat zij het omzetten niet in hulp voor hunne Hollandsche lotgenooten, o neen, maar in bloemstukken en wandelstokken met zilveren knoppen, die zij met in de courant vermelde hoogdravende toespraken aanbieden aan de ‘weldadige’ comité-leden - welke laatsten zich niet schamen aldus zich openlijk te laten huldigen voor hun ‘weldadigheid’. Vraag: waarom is het zulke comité-leden te doen, om wezenlijke weldadigheid of om... in de courant te komen en straks een ordelintje te verdienen als de Koningin haar verjaardag-uitdeeling houdt? | |
II.Nog fraaier is hetgeen de Telegraaf te lezen geeft, (natuurlijk nog veel uitvoeriger en strooperiger dan het Handelsblad het deed over diezelfde zaak:) Er wordt in dezen tijd ontzaglijk veel voor de rampzalige Belgen gedaan, en iedereen beijvert zich zeker om het leed zooveel mogelijk te verzachten. Gelijk bekend hebben verschillende groote instellingen hunne lokalen voor de vluchtelingen disponibel gesteld. In het bijzonder geldt dit voor de diamantslijperijen van den heer Asscher en van die des heeren Eduard van Dam. We waren hedenochtend in de gelegenheid de inrichting van laatstgenoemden fabrikant te bezichtigen, en, wat wij daar zagen, is zeker aanleiding er iets van te zeggen. Waar anders in 't schaftuur vele werklieden bezig zijn in de groote cantine hun middagmaal te gebruiken, zitten thans aan lange, keurig gedekte en met bloemen versierde tafels de uitgewekenen aan een heerlijk maal te smullen. De piano brengt afwisseling tijdens de bediening, die, door medewerking van vele jonge dames, onder leiding van mevr. Chris. Groenheim, snel van stapel loopt. Mevr. en mijnheer van Dam zijn van den ochtend tot 's avonds laat, als het concert is, hetwelk den vluchtelingen iederen avond wordt aangeboden, onafgebroken bezig. Mevrouw zorgt voor de intendance, alles gebeurt onder haar hoofdleiding. (Telegraaf.) De spatieeringen zijn door mij aangebracht. Want ik vraag U lezers, die nog éénig gezond verstand overhoudt, welke liefdadigheid erin steekt deze van huis uit arme menschen te verwennen door ‘tafels met bloemen versierd’, door ‘muziek onder het eten’, en door het ‘aanbieden van concerten iederen avond’?! Het spreekt vanzelf, dat de meeste dezer vluchtelingen daardoor voor hun gansche leven uit hun sfeer zijn gerukt. Welk een inbeelding zij nu reeds krijgen bewijzen de ‘klachten’, die zij zich van uit Roosendaal veroorloven, wanneer de een of andere winkelier het waagt hen niet geheel gratis te bedienen. Indien meneer en mevrouw Van Dam zooveel geld te missen hebben, dan doen zij beter het noch aan bloemen noch aan piano of concerten des avonds te besteden, maar het weg te schenken aan de Amsterdamsche hongerlijders, die er óók zijn, o zoo talrijk, en voor wien niemand, schijnt het, feesttafels dekt met bloemen, of concerten arrangeert, om niet te spreken van de ‘heerlijke maaltijden’ zelve. Die Amsterdamsche werkeloozen mogen van dat allemaal lezen in de strooperige lik-verslagen van de Telegraaf en van de Courant, en meneer en mevrouw Van Dam voelen zich ondertusschen van wat ben je me, als de heeren ‘reporters’ hun inrichting komen bezichtigen, en hen lekker maken met het prachtvol lof-relaas in het avond-blad. Ziedaar de weldadigheid van zeker soort rijken heden ten dage, eene weldadigheid die niets te maken heeft met die ware die geeft in het verborgen, waarvan de linkerhand niet weet wat de rechter deed, - zooals Jezus het leeraarde. Die láátste weldadigheid echter beoefent dientengevolge óók de Telegraaf en de Courant niet. Want dan immers kwamen meneer en mevrouw Van Dam, en hun ‘bloemen’, en hun ‘concerten’, en hun ‘van den ochtend tot den avond bezig zijn’ óók niet in die Bladen, onder de oogen van het publiek.... En dáárom, om dat door het publiek bewierookt worden, is het juist te doen bij zulke reclame-makerij voor eigen-ik.... ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
[pagina 215]
| |
II. De andere zijde.Het is niet ondienstig hen, die per-se alle ongeteekende correspondenties en ongeteekende couranten-leuterpraat gelieven te gelooven, ook eens nadrukkelijk te wijzen op hetgeen een zeer groot man van deze leugens, niet ongeteekend zegt, maar met zijn eigen beroemden naam er onder:
Sven Hedin over Duitschland.
De beroemde Zweedsche onderzoekingsreiziger Sven Hedin, die zich op het Duitsche front in het westen bevindt, zond op 5 Oct. aan een vriend een brief, die thans in ‘Sydsvenka Dagbladet’ gepubliceerd wordt. Daarin schrijft Hedin, dat hij van den eersten dag af geen oogenblik in twijfel heeft verkeerd hoe de oorlog zou afloopen. Nu hij met eigen oogen zooveel heeft gezien en in het middenpunt der gebeurtenissen is, begrijpt hij beter dan ooit, dat het Duitsche volk, dat strijdt voor zijn bestaan, overwinnen moet. Het is een groote volksverhuizing van Germanen naar het westen om voor eigen voortbestaan, toekomst en grootheid te strijden, een volksverhuizing, zooals de wereld er nooit eene heeft gezien. Van de tegenovergestelde zijde, van het front naar Duitschland, gaat ook een sterke stroom van gewonden en gevangenen. Hedin heeft gezien hoe de gevangenen worden behandeld, en heeft gesproken met eenige honderden Fransche krijgsgevangenen. Deze gewagen, zonder een enkele uitzondering, met lof van de zachte, humane behandeling, die hun te beurt valt. Zij krijgen hetzelfde krachtige, warme voedsel als de Duitschers. Hij wijst verder op het ridderlijk optreden der Duitschers, en verklaart, dat Duitschland geen enkele kogel over de grens zou hebben gejaagd, wanneer het daartoe niet gedwongen was geworden. Hij geeft den bewoners der neutrale staten den raad de berichten in de bladen kritisch te lezen, daar nooit zulke grove leugens over Duitschland in de wereld zijn verspreid als thans. Hedin heeft den Keizer gezien, en weet dat hij op zijn post is als een voorbeeld voor zijn geheele leger, dat hem verafgoodt. Hedin verklaart verder op zijn eerewoord te kunnen verzekeren, dat de Keizer tot het uiterste alles heeft beproefd om den oorlog af te wenden.
De spatieeringen zijn van mijn hand. In het bijzonder zou ik mijne lezers willen wijzen op hetgeen Sven Hedin den neutralen staten aanraadt, waar hij hun zegt dat zij de courantenverhalen critisch moeten aannemen, omdat er nog nooit zoovele grove leugens over Duitschland zijn verspreid als thans. Ook zijn verklaring, op zijn woord van eer, dat de Keizer naar zijn vaste overtuiging alles deed om den vrede te behouden is m.i. méér waard dan het ongeteekende geschrijf van onze ‘Parijsche’, ‘Londensche’ en andere correspondenten, aan onze Bladen die alles uit de tweede hand krijgen óók nog, met uitzondering van de Nieuwe Rotterdammer, van welk laatste Blad het wèl opmerkelijk is, dat juist dat, het best-geredigeerde en meest-goedingelichte, tegelijkertijd óók het eenige is dat door de Duitsche regeering in Brussel wordt ter lezing toegestaan. | |
II.De verhalen der Belgische gruwelen, door de Duitschers bedreven, neemt zeker deel der Ned: pers gretig over. Maar de Russische gruwelen, door de Russen bedreven, verzwijgt diezelfde pers. Uit Weenen wordt aan de Frankfürter Zeitung gemeld:
‘Onze troepen zagen tusschen Tarnow en Rzeszow barbaarsche handelingen van Russische troepen jegens de bevolking - die alle militaire regels in het aangezicht slaan. Alle dorpen zijn verwoest. In Dembica werd een deel van de stad in de asch gelegd. Het fraaie slot Zawada werd, omdat de eenige persoon die met het toezicht was toevertrouwd weigerde het hem toevertrouwde eigendom over te geven, volkomen uitgeroofd, de geheele omtrek met petroleum begoten en aangestoken. Alle heerenhuizen bieden een treurig beeld van verwoesting. De meeste meubelen zijn vernield, spiegels gebroken, matrassen bevuild, kostbare schilderijen doorgesneden. De bewoners werden op straat onderworpen aan een lijfsonderzoek, niets van eenige waarde werd hun gelaten. Bij het stelen van horloges maakten de officieren zich zeer verdienstelijk. De R.K. geestelijkheid werd onbeschaamd behandeld. In een hospitaal in Rzeszow werden twintig zieke Oostenrijksche soldaten uit hunne bedden gejaagd. In het bijzonder moet de nadruk gelegd worden op het bericht uit sommige districten dat vrouwen en meisjes zijn onteerd. | |
[pagina 216]
| |
Juist omdat men hier, in dit Duitsche Blad, volstrekt geen overdreven ‘gruwelen’ leest, kan men te eerder gelooven dat het meegedeelde waarheid bevat. Want, wreedaards en ellendelingen zijn onder elke natie en in elk leger, en bovendien worden zij nog extra gekwéékt door de afschuwelijkheid van den oorlog, die de menschen máákt van lieverlede tot monsters. Het is dus niet om de Duitschers te vergoelijken dat ik er op wijs hoe óók de Russen gruwelen bedrijven. Datgene waarop ik wil neerkomen is op de partijdigheid der Ned. pers, die bij voorkeur enkel Duitsche gruwelen verkiest mee te deelen, en óók wijs ik op de grenzenlooze bevooroordeeldheid, èn domheid der lezers van deze pers, die enkel blijven stilstaan bij die gruwelen, inplaats van zich eerlijk rekenschap ervan te geven hoe iedereen op zijn beurt ze begaat, vooral zoodra hij, als overwinnaar, de overmacht krijgt, en zich over de geleden ontbering, honger, en ellende kan wreken op onschuldigen, - die plotseling voor hem ‘de vijand’ vertegenwoordigen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III. ‘Pro-Duitsch’.Den heer generaal Staal, oud-militair en Hollander, die in ‘het Vaderland’ schrijft zeer lezenswaardige hoofdartikelen over den oorlog, is het verwijt gedaan ‘pro-duitsch’ te zijn. Hij schrijft dienaangaande het volgende: Ik heb in eenige mijner artikelen trachten aan te toonen, dat men ten onrechte de Duitschers beschuldigt van sommige hoogst afkeurenswaardige, volstrekt wederrechtelijke, en zelfs verfoeilijke handelingen, en ik gaf aan, dat noodzaak tot oorlog en oorlogsnoodzaak het m.i. onvermijdelijk noodzakelijk maakten (althans konden maken) dat zij zoo en niet anders handelden. Bewijs ik daardoor te zijn pro-Duitsch? Als gij, onverschillig of gij overigens vóór of tegen mijnheer A zijt, hem hoort beschuldigen van een misdrijf, dat naar Uwe innigste overtuiging niet als zoodanig is te beschouwen of door hem niet is begaan, zijt ge dan pro-A? Voldoet ge dan slechts niet aan een eenvoudige menschenplicht, als ge aantoont wat in die beschuldiging Uws inziens valsch is? Hier is geen sprake van een voorkeur of van een voorliefde; hier is alleen aan het woord: eerlijke neutraliteit. En ik meen het recht te hebben mij er op te beroepen dat men, tot neutraliteit verplicht, niet minder verplicht is tot eerlijke beoordeeling.Ga naar voetnoot*) Ik neem die woorden over, omdat ze m.i. geheel en al weergeven wat ik-zelve voel, wanneer ik aan sommige mijner lezers - die onbekookt beschuldigen zonder eenig bewijs, enkel hun lijfscourant napratend, - tracht uit te leggen dat zij zich m.i. geheel en al vergissen. Beter dan de heer Staal het hierboven zegt kan ook-ik het niet zeggen. Ik geloof niet dat de Duitsche Keizer en de Duitsche regeering aan al de misdrijven schuldig zijn, waarvan ons volk, - voorgelicht door een voor een groot deel zéér partijdige pers, - hen klakkeloos beschuldigt, elkander napratend zonder eenig bewijs. Omdat ik dat niet geloof, en die meening eerlijk uitspreek, volgt daaruit niet dat ik den oorlog als zoodanig toejuich, of de doortocht door Belgie, of de aan elken oorlog verbonden rampen en gruwelen goedkeur. Integendeel, dat alles verafschuw ik. Maar de oorlog is er. En ik voor mij geloof niet, - zooals men het Ned. volk tracht wijs te maken, - dat alléén de Duitsche keizer en diens regeering daarvan de schuld dragen; (zie ook hierboven wat de beroemde Zweedsche ontdekkingsreiziger Sven Hedin daaromtrent getuigt). ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
IV. Het onbaatzuchtige Engeland.Men weet dat Engeland verklaart dezen oorlog alleen te voeren om het ‘behoud der neutrale staten’, met name Holland. In verband daarmede is het niet onaardig te lezen welke uitingen de Engelsche pers zich reeds nu, nog terwijl de oorlog in vollen gang is, veroorlooft. De Saturday-Review, een weekblad van naam en invloed, verklaart, volgens het Handelsblad: ‘Wij hebben wellicht eerlang een zware taak voor ons, welke ons millioenen geld en duizenden levens kan kosten. Wij zouden op beiden bezuinigen kunnen als wij Zeeland kochten of pachten (De Saturday Review spatieert), en dit aan België afstonden. Deze grens moet de toekomstige grens van Nederland zijn, wanneer er van vrede weder sprake is. Het is beter diplomatische moeielijkheden te voorkomen door voor geld een koop te sluiten tijdens den oorlog. Het zal ons de kosten van een vloot of twee, en een menigte zorgen besparen. Laat in het budget van marine geld worden genoteerd voor landaankoop, al | |
[pagina 217]
| |
was het maar voldoende voor een station voor luchtschepen, om dus onzen vijand nader op het lijf te komen. Voor geld is men bezig Turkije als een nieuwen bondgenoot te koopen voor Duitschland en Oostenrijk. Laat ons toonen dat wij over een even lange beurs beschikken om neutraal territoor te koopen. In oorlogstijd moet de gewone wet de vlag strijken voor oorlogswet.Ga naar voetnoot*) Oorlogswet, welke feitelijk de wet van den sterkste is, moet haar vervaardigers in staat stellen hun eigen code en verplichtingen vast te stellen, ten einde gewapend te zijn tegen de nieuwe oorlogsmiddelen onder water en door de lucht.’ Zeeland moeten wij dus verkoopen. De rijke Engelschen weten immers dat zij met hun geld alles kunnen dwingen en kunnen doen bukken. Maar vooral ook het slot van dit artikel is kostelijk, want onomwonden wordt daarin verklaard, dat de gewone wet de vlag moet strijken voor de oorlogswet. Precies dezelfde leer dus die de Duitschers in praktijk brachten ten opzichte van België, en die hun zoo euvel is geduid! En die leer durft hetzelfde land verkondigen, dat met zijne eerlijke bedoelingen met de kleine staten zoo lief coquetteerde! Het Handelsblad vestigt de aandacht van den Engelschen gezant op deze beleediging ons aangedaan. Helpen zal dit intusschen niets, om de eenvoudige reden dat wij tegen geen enkele groote mogendheid iets anders vermogen in te brengen dan mooi weer spelen, willen wij niet als België geteisterd worden. Maar ik ben blij dat deze beleediging zóó afdoend is, dat zelfs het Handelsblad er voor de oogen opengingen. Nog beter zorgt voor dat opengaan der in Holland verblinde oogen de ‘Spectator’, eveneens een invloedrijk Engelsch Blad. Het laat namelijk de bedoeling van ophitserij duidelijk zien, door openlijk te zeggen en onomwonden, dat het in Engeland's voordeel is wanneer wij tegen Duitschland in oorlog geraken. Luister maar: ‘Wat Groot-Brittannië het meest helpen kon, zou het partij kiezen van Holland voor Duitschland zijn, zoodat het een ons vijandige Staat werd. Dat Holland onzijdig is, is geen hulp maar een belemmering voor ons. Die onzijdigheid heeft ons van onze vrijheid beroofd in de Noordzee.’ Onomwonden wordt dus hier de zoogenaamde lievigheid, dat het te doen is om ‘het behoud der neutrale kleine staten’ overboord gegooid, en integendeel cynisch erkend, hoe het Holland in een oorlog verwikkelen (die op alle manieren, met wien ook, onze ondergang zal zijn) voor Engeland veel voordeeliger is dan onze vrede! Nu kunt ge dus zwart op wit lezen, gij die gelooft in Engeland's edele bedoelingen, wáárom het dit edele godsdienstige volk, of liever zijne regeering, te doen is, niet namelijk om ons behoud, maar om onzen ondergang. En, let wel, dat niet ik deze dingen voor U citeer, maar dat het Handelsblad dit doet, en dat niet ik den nadruk leg op de invloedrijkheid en beteekenis dezer Engelsche Bladen, maar alweder dat het Handelsblad dit doet. Het Handelsblad ook roept de bescherming in van den Engelschen gezant, waar het geldt zulke ‘beleedigingen’. Engeland komt er dus reeds nu openlijk voor uit, dat wij, na den vrede, Zeeland moeten missen. Engeland aast op ons. Terwijl daarentegen Duitschland nooit metterdaad heeft getoond, dat er ook maar eenige reden bestond voor de Hollandsche nachtmerrie, van een Duitsche Bonds-staat te zullen worden. Wie dus zijn nu eigenlijk met blindheid geslagen, zij die zich de Engelsche leugens laten wijsmaken, of zij die eenvoudig constateeren de feiten, namelijk die, dat Engeland openlijk erkent Zeeland te willen eischen, en ons een oorlog te gunnen, terwijl Duitschland daarentegen zich in geen enkel opzicht met ons bemoeit. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
V. Gruwelen-fantasie.Onder dit opschrift deelt het Handelsblad het onderstaande mede: Er was ons medegedeeld, dat zich te Rijswijk, onder de Belgische vluchtelingen, een meisje zou bevinden, dat beide handen miste, aldus gruwelijk verminkt door Duitsche soldaten. Onze zegsman had het vernomen van een zijner collega's ambtenaar, die het zelf gezien zou hebben. Wij achtten de zaak, in verband met de vele gruwelverhalen, waarvan de meesten in rook opgaan als men ze onderzoekt,Ga naar voetnoot*) belangrijk ge noeg om haar eens tot de bron op te sporen. Bij ons onderzoek bleek, dat de betrokken ambtenaar er niet zelf bij geweest was, doch zijn dochtertje, dat met een vriendinnetje op Rijswijk mede geholpen had met het uitdeelen | |
[pagina 218]
| |
van spijzen. Daar was 't beiden opgevallen, dat één meisje zich achteraf hield, en niet gretig, als de anderen, het voedsel aanpakte. Naderbij gekomen bleek dat dit kind de armen op den rug hield en dat zij aan beide handen verminkt was; ze werden nog in verband gedragen. Toen we verder in Rijswijk informeerden wist men daar echter niets van een der gelijk geval af; en ook een bezoek van onzen verslaggever bij de vluchtelingen zelf leidde tot geen resultaat. Wel vernamen wij tenslotte nog, dat het Rijswijksche meisje, dat met haar vriendinnetje bij de vluchtelingen hulp verleend had, erg aan fantasieën lijdt, welk euvel in de tegenwoordige tijdsomstandigheden was toegenomen. Zij moet het geheele verhaal verzonnen hebben, daartoe misschien geïnspireerd door een kindje, dat aan een der handen onbeduidend verwond was.Ga naar voetnoot*) (N. Ct.) Ik beveel dit feit ter overdenking degenen aan, die bij alles zeggen: ‘'t Staat immers in de krant dus... 't is waar’. In ditzelfde nommer antwoord ik aan een correspondent (A.N.G.), die verklaart alles te gelooven ‘omdat onze Bladen immers hunne eigene correspondenten hebben, die het weten uit eigen aanschouwen’. Bedoelde correspondent, - en velen met haar - kan nu eens zien wat de berichtjes van de verslaggevers der Bladen, op den keper beschouwd, wáárd zijn, hoe eigenaardig, door kinderleuterpraat, zij er aan komen, hoe weinig ze worden gecontroleerd. Met dezen ‘gruwel’ zal het zijn als met velen, die dagelijks de rondte doen: ‘men zegt’ - Maar o wee als die ‘men’ nader wordt bekeken. Dan reduceert zich alles tot de overspannen fantasie van een leuterend kind... ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
VI. Reclame of De brave Telegraaf.De brave Telegraaf, die plotseling zóó vroom doet, dat ze voor de Belgische vluchtelingen bijeenzamelt onder het bijbelsch motto: ‘Wat gij aan dezen zult doen’... is heel aardig in de kaart gekeken door het volgende stukje, overgenomen uit ‘het Volk’: EEN WENK.
Geachte Redaktie.
Het was ontroerend te vernemen dat de direkties van het dagblad ‘De Telegraaf’ en van ‘De Courant’ ieder f 1000. - hadden geschonken ten behoeve van de Belgische vluchtelingen. Het is mijn oprechte wensch dat het een aansporing voor velen zal zijn om nog zeer veel voor deze slachtoffers van dezen vervloekten oorlog te doen. Waar echter deze direkties ineens zoo menschlievend zijn geworden, wensch ik haar in overweging te geven ook te denken aan het groot aantal slachtoffers, reeds bij het begin van den oorlog (7 Augustus) geheel onnoodig door haar gemaakt, door het stop zetten van ‘Het Nieuwsblad voor Nederland’, waardoor een groot aantal ijverige werklieden broodeloos is, waaronder met 30 dienstjaren. Men mocht anders eens denken dat die giften voor de Belgen slechts reklame voor hun onderneming beoogden. J.H. REIJNEN.
Ziet ge, dat is zoo je ware liefdadigheid.! Met vrome bijbelspreuken bijeenverzamelen (uit de beurs van anderen in hoofdzaak) voor Belgische vluchtelingen, en ondertusschen de eigen werklieden, - waaronder er zijn met 30 dienstjaren - ontslaan. Zegt het voort, hoe hierdoor de Telegraaf zichzelf te schande maakt... ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|