Wolfgang van der Meij. †
wolfgang van der mey. †
Elk jaar neemt den een of anderen vriend weg. Hoe ouder we worden, hoe méér we het diep-weemoedige gevoelen van dat eenzamer en eenzamer zien worden rondom ons....
Want, al sluiten we ook nieuwe banden, de oude, die verscheurd zijn door den dood, die vergeten we nooit, die zijn uit een vervlogen tijdperk, een tijdperk dat ook voor ons, de nog levenden, nimmer wederkeert, en dat we daarom herdenken met weemoed en met tranen, als we staan aan het open graf van een lieven doode....
Het is al zoo lang geleden dat ik zijn eersten brief kreeg, een brief waarop ik, - 't jonge ding dat zooeven ‘Miserere’, haar eersteling, in de wereld had gestuurd, - zoo héél trotsch was.
Want, was het niet een brief van een groot criticus, van den man die de veelgelezen litteraire beschouwingen schreef in den toenmaals zoo hooggewaardeerden Spectator, rake, pittige beschouwingen!
En hij had van ‘Miserere’ goeds gezegd, en mij geprezen!
- - - O, ik was toen nog in de backfisch-periode van een ‘critieus’-oordeel op prijs te stellen toen.... toen ik nog niet had gezien achter de schermen! - Maar daarna is hij mijn vriend geworden, en den vriend herdenk ik hier, niet den criticus. De laatste heeft mij nooit gespaard als hij dit noodig vond, en, ik erken het volmondig, noch om zijn gunstig, noch om zijn ongunstig oordeel zou ik mij, - zooals ik denk over kritiek, - iets bekommeren, niettegenstaande hij mij altijd bewondering heeft afgedwongen om zijn aardige wijze van schrijven en zijn helder oordeel. - Neen, wat mij hier hem doet herdenken, dat is zijn vriendschap voor mij, een vriendschap van vele jaren, vriendschap van een trouwe correspondentie, vriendschap gegrond op de sympathie die mij afdwong zijn onafhankelijk optreden.
‘Ik heb U 't eerst ontdekt’ - zoo schreef hij mij in een van zijn aardige hartelijke brieven. Uit die ‘ontdekking’ ontstond een geregelde correspondentie, die eerst ophield in den allerlaatsten tijd, toen zijn gezondheid hem daartoe dwong, maar die ik ook toen heb dóórgevoerd steeds met zijne lieve, trouwe echtgenoote En ik ben er trotsch op van haar te hebben gehoord na zijn overlijden: ‘Hij stelde U hoog’.
Ja, daarop ben ik trotsch, omdat ik weet dat hij was een élite-natuur, een dergenen die niet alleen om hun talent iets beteekenen maar ook als mensch. Het is aan anderen, aan hen die met hem hebben samengewerkt op litterair-gebied, hem als zoodanig allen lof te brengen, die hij ten volle verdient, en, zoo zij dit niet doen, dan laten zij het na uit nijd en afgunst, want weinigen onder onze letterkundigen verstonden als hij de kunst zoo goed en zoo kernachtig iets te zeggen... Aan mij echter is het in hem te herdenken een dierbaren vriend, een die behoort reeds tot het allereerste tijdperk van mijn litterairen arbeid, die mij, ik herhaal het, nimmer vleide