De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLaat God er buiten!Is het niet weerzinwekkend, dat de verschillende volken, die elkaar thans beoorlogen, alle op hun beurt de handen omhoog heffen tot hun God, om Zijn zegen af te smeeken over hunne wapenen? Is het niet hinderlijk in hooge mate, zij men dan geloovig of ongeloovig, dat zij ieder voor zich wat voor hen het hoogste en heiligste is, hun God, betrekken in deze slachtpartij op groote schaal, die des wilden beestes is? Terwijl daar voor allen toch staat geschreven: ‘Gij zult niet doodslaan’, en ‘Gij zult Uw vijanden liefhebben gelijk U zelven’. ‘Heer zegen onze wapenen,’ dat beteekent: laat ons het geluk hebben zooveel bloed te kunnen vergieten als maar mogelijk is, stel ons in de gelegenheid méér te branden, te plunderen, te verwoesten, méér wreedheden te begaan dan onze vijanden, ja dat beteekent: Heer, stel U aan onze zijde, dus: vecht, vermink, moordt met ons. Algemeen wordt in de Kerken door de dominées en priesters tot God gebeden om hun volk den zegen te doen behalen. Is ze niet belachelijk, deze veronderstelling, waarin ze allen verkeeren, dat ze God door hun gebed zullen kunnen bepraten, overhalen, om niet te luisteren naar de even vurige gebeden van hun vijanden, maar partijdig hun partij te kiezen? Zelfs in onzijdige staten als ons land wordt God gemoeid in deze menschonteerende moordpartijen. De Limburger Koerier schrijft dat God ons dezen oorlog heeft opgelegd om de vrijmetselarij en haar duistere werken, het liberalisme en zijn goddeloozen invloed, het socialisme met zijn misleiding te tuchtigen. De Protestantsche Orthodoxie beschouwt ook den oorlog als een straf van God voor de zonde. ‘Laat ons volk beven’, aldus ds. M.M. den Hertog in 't weekblad de Gereformeerde Kerk, ‘beven bij de gedachte dat Hij onze zonden heden bezoekt.’ En zelfs de vrijzinnige godsdienstige woordvoerders gelooven dat God de hand heeft in dezen ongehoord gruwelijken menschen-moord partij, al beschouwen zij hem dan niet als een straf van God, maar als een waarschuwing door God gegeven, waaruit leering voor de toekomst, derhalve ook hoop voor de toekomst is te trekken. En de Christen-socialisten op hun beurt | |
[pagina 164]
| |
beschouwen den oorlog als een oordeel Gods over kapitalisme, imperialisme, militairisme en misschien nog ettelijke isme's meer.Ga naar voetnoot1) Welk een tegenstelling van meeningen, wáárom God den oorlog gaf en wat dwalingen, gispartijen dus! Maar allen zijn het er roerend over eens, dat God dezen oorlog over ons heeft gebracht, waarin tienduizenden, neen honderdduizenden menschen vallen, die Hij schiep naar Zijn Beeld. En niet bedenken de Roomsch-Katholieken, en niet bedenken de Protestanten dat doodslag en roof en brandstichting door den God, die thans ‘de zonden bezoekt’, verboden zijn en Hij dus den mensch, tot straf voor zijn zonde, zoude dwingen tot wat als zonde bestempeld staat. En dan de straf voor die nieuwe zonden weer, zal nog gruwelijker die komen? En de vrijzinnigen, die het oorlogmonster niet beschouwen als een straf, maar als een waarschuwing van God, gelooven zij dan ook dat een groot en heilig God in Zijn naam en door Zijn hand de zonden zal laten begaan, die in strijd zijn met al wat Jezus Christus ons leeraarde? Gelooven zij dat een God in staat is aan te wakkeren in den mensch de leelijkste hartstochten, ja, al wat des duivels is, als haat, wraak, bloeddorst, kwelpartijen, dronkenschap, enz. enz? En de socialen? Als God den oorlog liet branden over heel Europa om het kapitalisme te straffen, waarom dan worden zij, die weinig hebben, en de arbeiders en armen het zwaarste gestraft van allen, waarom treft hun het wreedste en hardste lot? Als het militairisme gestraft moet worden, waarom dan worden de non-combattanten dood geschoten en heele dorpen van burgers, arme burgers (dus geen kapitalisten, geen militairen), ver gedreven van huis en haard, ja de vrouwen en kinderen, gescheiden van hun natuurlijken beschermer, den man en vader, als vee de wijde wereld in gedreven om van medelijden en barmhartigheid van anderen te leven? Zoo zou men eindeloos kunnen doorgaan en de betweters kunnen vastpraten met hun veronderstellingen, die m.i. méér dan weerzinwekkend zijn. Maar ik zou hun willen toeroepen: Laat God buiten dezen orkaan van gruwelijke zonden, die over schier heel Europa te woeden begon, laat Hem buiten de thans ontketende dierlijke moordpartij, die des satans is, maar niet, nooit des Hemels zijn kan. Tot slot schrijf ik een gedicht over van Charivarius in de Groene Amsterdammer, waarvan de grondgedachte was genomen uit mijn hart, en waarom ik dan ook den laatsten regel, die deze gedachte weergeeft, als titel van mijn artikel koos. H.B.
Charivarius dicht in de Groene: | |
De Bloedgebeden
| |
[pagina 165]
| |
Rolt, menschen, u in bloed en slijk,
Dat niets voor Hart of Rede wijk',
Wie 't sterkste is, die heeft gelijk!
Dat is nu de Wet van 't Leven.
Blijft, uw beschavingsplicht bewust,
Vernietigen naar hartelust,
Kweekt armoê, hongersnood, gerust:
Het schouwspel is verheven,
Schiet, steekt en hakt en moordt en brandt,
Verminkt, vertrapt, schopt, schendt, ontmant,
En laat, ter eer van 't Vaderland,
De jammerkreten klinken,
Vergiftigt, decimeert, verkracht,
Verbrijzelt, scheurt en spietst en slacht,
Laat weg en weide, sloot en gracht
Van wond- en lijklucht stinken,
Verwoest landouwen, beemd en bosch,
Pleegt woordbreuk, spreidt uw mijnen, los,
Graaft lanspunt kuil voor man en ros,
Bindt mannen aan d'affuiten,
Noemt razernij en moordlust ‘moed’,
Snuift óp de lijklucht! zwelgt in 't bloed!
Ik vind het allemaal mooi en goed...
Maar, toe! laat God er buiten!!
Charivarius.
|