De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit den ouden tijd, door A.J. Servaas van Rooyen.
| |
[pagina 120]
| |
de stukken en brokken, welke overgebleven waren. Onkundig werkvolk vernielden, en, wat erger is, beroofden het stuk zóó zeer, in 1819, toen het eene nieuwe verhuizing onderging, dat men niet anders kon spreken dan van de restes van Mill's Tempel. Om volledig te zijn, juist in verband met ons onderwerp, vermelden we nog uit Schouten's Bijb. Museum, - dat was, - het model van den Tweeden Tempel, zooals die door Herodes vergroot en verfraaid is. Dìt model heeft juist daarom waarde, wijl het onder toezicht van Dominee Schouten vervaardigd is door den timmerman-bediende in het Bijb. Museum, (van weleer), naar een kleiner model van den Beeldhouwer Tenz te Londen. Indien men zich voor de beschrijving interesseert leze men den catalogus van het Museum, bl. 12, e.v. Een en ander moesten we vooraf laten gaan, om het eigenlijke onderwerp in te leiden, waar we spreken zullen over Liez. Gerhard Schotts Modell des Salomonischen Tempels. Reeds in 1794 wordt er melding van gemaakt door Schütze in zijn ‘Hamburgischen Theatergeschichte’, die er zich over beklaagt, dat het kostbare stuk na Schott's dood in handen van een particulier te Londen kwam. Die klacht is te niet gedaan, wijl na vele omzwervingen het model vaste woonplaats heeft gekregen in het Hamburgsch geschiedkundig museum. Reeds in de 17e eeuw, toen men zich in 't bijzonder beijverde om aan de Hoogescholen de Bijbelsche oudheid te bestudeeren en te leeren kennen en om haar bij leeken populair te maken, meende men daartoe geen beter middel te kunnen vinden dan den Joodschen Tempel plastisch voor te stellen. Ons Vaderland ging daarmede voor. Dat moet, naar de verschillende parallel loopende geschriften te oordeelen, in 1641 geweest zijn. Met dit jaartal is een portret in gravure bekend, met het randschrift: Effigies viri doctissimi et clarisssimi Jacobi Yehudae Leonis Hebaei autoris structurae templi Salomonici facti anno 1641. Deze Jacob Jehuda Leo, van oorsprong Spanjaard, woonde te Middelburg. Onvermoeid, en met buitengewonen vlijt bezield, heeft hij een model van den Joodschen Tempel weten samen te stellen, dat de bewondering uitlokte van binnen- en buitenlandsche geleerden, en waarvan in 1678 Johann Lundius, predikant te Tondern, reeds getuigt, evenzeer als Goeree in de voorrede van ‘de Republyk der Hebreen of Gemeenebest der Joden,’ Amsterdam 1700/1701. Het was zeer kunstig uit hout gesneden, en was drie el lang, twee el breed en een el hoog. Hoewel er veel voor spreekt, dat het model den Herodiaanschen bouw voorstelt, is dit niet zeker te zeggen. Het Schott'sche model heeft zoo goed als zeker zijn oorsprong te danken aan dat van Leo. Schott bouwde in 1677 een theater op de Ganzenmarkt te Hamburg en het is niet onwaarschijnlijk, dat de opvoering van de opera ‘Die Versthörung Jeruzalem,’ waarvoor Postel den tekst leverde, en Conradi de muziek, aanleiding heeft gegeven tot den bouw van het model. Vorm en grootte echter geven aan, dat het niet gediend heeft voor décor, alhoewel dit beweerd is. Waarschijnlijker is dat Schott het model heeft gebruikt als voorstudie voor het in scène brengen van Postel-Conradi's opera. In 1694 was het model echter gereed, want bij het pachtcontract van het theater voor 5 jaar bedingt Schott dat het model van den tempel buiten het contract blijft. Het model werd langzamerhand een der bezienswaardigheden van Hamburg en wordt in zijn 17e eeuwsche Stedebeschrijvingen genoemd. Waar Leo aan Schott was voorafgegaan, volgde in 1717 te Halle een tot dusver onbekende, zooals uit een geschrift van dat jaar blijkt. Daarna komen onze tabernakels, waarmede we deze notities aanvingen. Om volledig te zijn noemen we ook het ‘Model des Tempelbergs’, te Jeruzalem, aldaar vervaardigd naar den maatstaf van 1:200 door Conrad Schick in 1879, sedert 35 jaar aldaar woonachtig. (Meerendeels ontleend aan Mitteilungen des Vereins für Hamb. Geschichte 1910, met gebruikmaking van de boekjes van Ds. Schouten (1895) en van den Heer Schick (1879). |
|