te geven van een toestand die nog niet is opgehelderd. -
Inderdaad is het zeer wel mogelijk als wij de hypothese van de reïncarnatie of van de evolutie na dit leven aannemen, dat de natuur, zoowel hier als elders, niets met sprongen doet.
Er is dan ook geenerlei bepaalde reden voor, dat ze er een wonderbaarlijken en ondenkbaren zou maken tusschen het leven en den dood.
Mijn vraag is niet, om mij het geheim des Heelals te onthullen, want ik geloof niet alsof ik een kind was, dat dit geheim in drie woorden kan worden bevat, of dat het in mijn hersenen zou kunnen doordringen zonder die te doen uiteenspatten. - Ik ben zelfs overtuigd, dat wezens, millioenen malen verstandiger dan de verstandigste onder ons, het ook nog niet zouden kunnen bezitten; dit geheim toch moet even oneindig, even ondoorgrondelijk, even onuitputtelijk zijn als het Heelal zelf. - Ik twijfel er niet aan of de meegedeelde feiten zijn waar en bewezen; - maar - wat nòg ontwijfelbaarder vast staat, dat is dat de dooden, als ze voortleven, ons niet veel bijzonders hebben te zeggen, 't zij dat ze op het oogenblik, dat ze spreken kunnen, ons nog niets te zeggen hebben; 't zij dat ze op het oogenblik, waarop ze wèl iets hadden te openbaren het nìet meer kunnen doen, zich voor altijd verwijderen en ons uit het gezicht verliezen in de onmetelijke ruimten, die zij exploreeren.
Over de zielsverhuizing deelt hij zéér interessante proeven mede, verbluffende ervaringen, van een Kolonel de Rochas, een geleerde, die enkel objectieve waarheid zoekt, met een wetenschappelijke strengheid en eerlijkheid, welke nooit in twijfel zijn getrokken. Dit zou nu te ver voeren, men leze ze zelf in 't boek. -
Nu gaat hij, zoo nauwkeurig mogelijk, den dood onderzoeken, en vindt ook hierin niet hetgeen zoovelen beangstigt en vrees aanjaagt.
‘De idee over den dood mag ons niet treurig stemmen; 't is een vorm van leven dien wij nog niet begrijpen en we moeten hem leeren bezien met hetzelfde oog als de geboorte, die met heerlijke verwachtingen begroet wordt.
En dat de dood ons verder brengt dan tot hiertoe is een bevestiging van zijn voorliefde tot het theosofisch standpunt; hij zegt:
‘Wie onzer zou wenschen neer te dalen in een wereld, die hem maar weinig zal leeren, indien hij niet wist, dat het noodig is deze binnen te treden ten einde in staat te zijn er uit te komen en méér te leeren? Zij is de eenige weg die ons leidt naar den tooverachtigen uitgang in dit onvergelijkelijk mysterie, en het is zeer wel mogelijk dat onze hoogste wenschen van het heden de wet zullen aangeven voor onzen toekomstigen wasdom. Het is zeer wel mogelijk, dat onze beste gedachten ons zullen ontvangen aan den anderen oever en dat de aard van ons intellekt den aard zal bepalen van het oneindige, dat daaromheen zal kristalliseeren. Onze idee omtrent het onkenbare was en zal altijd blijven zonder eenige waarde, dat stem ik toe, maar desniettemin is ze en zal ze altijd blijven de belangrijkste idée van het menschelijk geslacht; onze gansche zedeleer, al wat er meest dieps en edels in ons leven is, was altijd gegrond op deze idée zonder wezenlijke waarde. -
Ons weten, over wat aan gene zijde des grafs zal, het onbekende en onkenbare zijn, en zullen misschien altijd blijven noodzakelijk voor ons geluk. - Maar het is kinderachtig, geluk en ongeluk te noemen, waar er sprake is van de oneindigheid.
Het denkbeeld, dat wij koesteren omtrent geluk en ongeluk, is zoo speciaal, zoo menschelijk, zoo broos, dat het niet boven ons uitsteekt en in puin valt zoodra we het uit zijn kleine sfeer halen. Het spruit geheel voort uit eenige toevallige hoedanigheden onzer zenuwen, die er op ingericht zijn kleine voorvallen te waardeeren, maar ook geheel omgekeerd hadden kunnen voelen, en zich verheugen over hetgeen hen nu smart.
Nogmaals, laten al deze onoplosbare vragen ons niet bevreesd maken.
Uit het gezichtspunt van onze toekomst na dit leven gezien, is het heelemaal niet noodig, dat wij antwoord krijgen op alles.
Al wat ons vergund is in onze kleine, afgeperkte ruimte, dat is daar met alle inspanning te streven naar hetgeen ons het beste schijnt en er heldhaftig van overtuigd te blijven, dat niets van hetgeen wij er doen kan verloren gaan. - Van het oogenblik onzes doods af, wordt het lot van het Heelal ons lot. -
Laat ons niet zeggen ‘wat doet het er toe, wat er gebeure, wij zullen er niet meer bij zijn’ - wij zullen er altijd bij zijn, omdat alles er bij zal zijn. -
Ik hoop met deze beschouwing over Maeter-