De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Van ver komt een zachte geur van hooi. Bijen zoemen in de bloeiende heesters. - Zwijgend zitten de beide jonge menschen op de oude groene bank. Zij leunt het mooie hoofdje tegen zijn schouder en beide luisteren naar de stille geluiden rondom, - achter de heesters hooren ze het grazen van vee en het zacht plassend geluid van eenden in de sloot. De jonge man verbreekt het zwijgen: ‘Denk je er over, hoe vaak je nog op deze oude bank zult zitten voor je met me mee gaat, kleintje?’ Zij kijkt hem aan met een zachten lach in de oogen en om den mond en schudt het hoofd. ‘Nu, waar denkt mijn kleine vrouwtje dan wèl aan?’ ‘Aan Mies en haar kindje. O Hugo, wat zullen ze gelukkig zijn.’ Ze richt zich op, vouwt de handen op de knieën en kijkt voor zich uit. - ‘Hugo, denk eens, zoo'n kindje, weet je, zoo'n heelemaal hulpeloos, klein kindje, dat nu van haar is, dat ze zal zien opgroeien, waarvoor ze mag zorgen. Dat mooie teere van zoo'n kindje, dat gracieuse bewegen van die kleine fijne handjes. O Hugo, is dat niet 't mooiste wat bestaat?’ Hij buigt zich lachend naar haar over: ‘Lief, klein dweepstertje.’ -
Ans zit in haar gezellige huiskamer. 't Donkert buiten en 't regent, doch binnen is 't warm en behagelijk. Het lamplicht, gedempt door een roodzijden kap, glijdt door 't vertrek en beschijnt 't fijne profiel van de jonge vrouw, die stil in een lagen stoel zit, het hoofd geleund tegen het zachte roode kussen. Straks komt Huug - altijd weer prettig, vroolijk, zonnig, als Huug thuis komt. Heel die tijd van haar huwelijksleven was zonnig, vroolijk - druk - veel kennissen, veel uitgaan - tennissen, fietsen, wandelen. Maar nu wordt dat anders - alles wordt anders, alles. - Een zacht, blij lachje komt even om den mond - nu zal ze het Hugo zeggen - nu zal ze hem haar heerlijk geheim vertrouwen - nu het zeker is, dat een kindje komt. Ze peinst, hoe ze het hem zeggen zal. Als iets dat zoo héél mooi, zoo innig is. Ze zal het hem zacht influisteren met eenige weinige lieve woorden en 't zal een mooi oogenblik zijn, mooier dan tot nu toe in al deze heerlijke maanden één geweest is. Dàt is Hugo's forschen tred, zijn stap in de gang, - nu doet hij zijn natte jas af. - Ze blijft stil zitten en lacht even. Hij zal dadelijk hier zijn, - hij zoekt háár altijd eerst. ‘Zoo, vrouwtje, kleine droomster, zit je daar zoo stil bij dat halve licht, zóó, geef je natte man nu eerst 's 'n zoen, kleintje. Blij dat 'k thuis ben, hoor, - 't weer is allesbehalve, druk gehad Ans, druk.’ - Hij schuift een stoel aan en gaat zitten. Hugo is in 'n zeer opgewekte stemming en vertelt van zijn zaken, die uitstekend gaan, en merkt niet, hoe zijn vrouwtje, dat anders zoo geheel oor is, nu zwijgend en afgetrokken luistert. ‘Huug - er is 'n briefkaart van Mies gekomen - het gaat zoo goed met hun kindje’ - en toen - plotseling - héél anders dan ze van plan was 't te zeggen: ‘Huug, zou je óók graag 'n kindje hebben?’ Hij ziet niet het blijde lichten in haar oogen, niet den ingehouden jubel op haar heele gezichtje - hij zwijgt even, en zegt dan: ‘Nu Ansje, om je de waarheid te zeggen - neen - nog niet - liever niet. - t Is op 't kantoor zoo druk - altijd jagen en haasten en dan is 't een verademing, 'n heerlijkheid thuis te komen en je lieve vrouwtje zoo rustig en gezellig op je te zitten wachten. Dan kom je weer bij, dan word je weer mensch - en als er 'n kind komt, 'k heb 't bij Mies gezien, dan is 't de heele dag draven en vliegen voor dat kleine mormeltje, dat alles vergeldt met schreeuwen, zoodat alle rust uit je huis weg is.’ Hij slaat den arm om zijn vrouw, en zegt vroolijk: ‘Neen, kindje, als ik 't voor't zeggen heb - laat vriend ooievaar dan vooreerst mijn huis maar voorbij gaan. - Maar ik ga me eerst even kleeden - als 'k terug kom steek 'k 't gas aan hoor, droomstertje, 'k kom nog wat bij je werken.’ De deur valt achter hem dicht. - 't Kleine vrouwtje staat stil, de armen slap naar beneden en kijkt naar de deur. Och - haar heerlijk geheim - als een vlinder is 't, waarvan jonge, onwetende handen 't stofgoud van de teere vleugels geslagen hebben. - |
|