uit op relaties-maken en ze aanhouden, hem hebben wilde.
Engel, tusschen de Haeff en een vrije-universiteit-studiegenoot van Evert-Jan in, had het gesprek gehoord, gìlde, druk als altijd, heen over de tafel: ‘Ja, natuurlijk, natuurlijk; ik kom je huis inwijden, Louis. Ik zal je eerste logée zijn.... Ik inviteer mezelve....’
Ze zag er ordinair uit, met haar veel te overladen kantjapon, over rose grove halfzijde, die afschuwelijk kleurde bij haar tanig vel en haar vettig-donker haar. En zij verdeelde, giegelachtig, haar belangstelling tusschen de drie geëngageerde paren Minnie Verhaegen en de Haeff, en Louise en Johan, en Evert-Jan en Nina, alle drie toekomsthuishoudens waarvan veel viel te halen, die in haar kring beloofden een positie in te nemen straks van invloed, door geld of anderszins; van haren anderen buurman, den vrije-universiteit-student, was maar weinig te hopen; zelf dominees-zoon studeerde hij ook voor dominee, en verwachtte niet meer van 't leven dan een bescheiden dorpspastorie. Enfin, als hij haar ten huwelijk gevraagd had, zou Engel hem nochtans met open armen hebben geaccepteerd. Beter een half ei dan een leege dop. En ze probeerde daarom en-passant ook ook op hem haar schreeuwerige giegelmanieren, die de mannen afstootten in haar omdat ze zoo leelijk was, - zonder dat ze dat ooit begreep.
Maar hij, stille eenvoudige jongen, had veel meer oog voor zijn ander buurmeisje, Wies Verhaeghen, die hem, het provincie-kind, toppunt scheen van elegantie en vrouwelijke bevalligheid en tegelijk van maagdelijken eenvoud, zooals hij zich die dacht als het ideaal zijner aanstaande domineesche.
Wies Verhaeghen wàs eenvoudig. Altijd nommer twee, komend achter aan haar coquette, wereldsche, aanstellerige zuster, had ze nooit veel gedacht aan of over eigen-ik. En daarenboven had Gert Zijp-Looyenga immers reeds vanaf haar backfischtijd haar gedachten in beslag genomen. Dat had haar behoed voor zelf-ingenomenheid of zelf-aanbidding, dat, die hopelooze liefde tot een kwast, die op haar neerzag en met haar speelde. Ze vond zichzelve zoo veel minder dan dien aangebeden Gert.
En ze lette niet op de haar smachtendaanziende, waterig-blauwe oogen van Sjoerd Vreesema, candidaat in de theologie, ze hoorde niet het teedere in zijn stem, als hij verlegen zei: ‘Freule, wat een heerlijke invitatie dank ik toch aan m'n vriend Evert-Jan. Ze vond hem ‘vervelend’, met al zijn goedgemeende beleefdheid. Maar de pedante betweterij van Gert Zijp-Looyenga, die al een paar malen op zijn plaats was terecht gezet door de oudere heeren omdat hij over de politiek 't hoogste woord voerde, en die zich aanstelde als een in zijn ‘carrière’ (van doeniet) verongelijkt genie, dat was 'm zoo je ware, daarvoor boog ze het hoofd in nederige verrukking, aan diens lippen hing ze, als hij haar genadig-welwillend vroeg, of ze ook den moed zou hebben Holland te verlaten - zoo 'n achterlijk land toch eigenlijk - voor wat beters, voor Indië, b.v., of voor Amerika....?
‘Waarom niet... Als’... zij zweeg. En bloosde dan hevig, van ontzetting om wat ze bijna had gezegd.
‘Nu,... als’... wou Gert weten, - die het heel goed wist.
‘Och, 't doet er niet toe.’ - Wies was niet ver in flirten noch in zich er uit kunnen redden... ‘Als je veel van iemand houdt’, - zei ze toen ineens, impulsief...
‘Jij denkt dadelijk aan twee - schijnt het’, kwam Engel giechelig...
En Minnie bestrafte haar jongere zuster:
‘Zeg toch niet zulke gekke dingen - kind. - Hoe kom je erbij...?’
Zij, Minnie, voèlde zich vanavond zoo heel erg, naast haar aanstaanden man, het Kamerlid, gerechtigd, door zijn leeftijd en zijn neefschap, om, ineens om al de zooveel oudere Zijp-Looyenga's te tutoyeeren, Meinhard, en Everard, en François, en zelfs ouwelijke tante Thilde. En ze belette hem, door haar geaffecteerd-verliefd-hem in beslag weten te nemen, zich te wijden aan de gasten van zijn leeftijd, aan Maria-Anna die vlak tegenover hem zat, en aan Frederique, een paar plaatsen verder...
‘Wij maken onze huwelijksreis naar Florence en Rome en Napels. - - En jullie...?’ informeerde ze bij Louise.
- - ‘O, zoover zijn we nog niet’, - zei die onverschillig voor het tijdstip van het huwelijk, enkel maar blij omdat ze nu verloofd was gelukkig. - ‘Johan moet eerst méér verdienen, - zegt m'n aanstaande schoonvader.’
Minnie trok een meewarig gezichtje van: ajakkes, hoe vulgair.
- - Maar Louise, niet op haar mondje gevallen, gaf het haar terug, snaauwde:
‘Och, wij hebben geen haast - wij zijn nog jong...’
Minnie zag ‘woest’ - - zooals Charlotte het later aan haren verloofde beschreef.
En Charlotte-zelve moest er om lachen, want zij harerzijds vond het raak, net goed voor die être-achtige Minnie, die zij niet kon uitstaan.
Madeleine-ook gunde het Minnie... Zij en Charlotte, omdat er heeren-gebrek was, zaten naast elkaar. 't Kon haar geen van beiden veel schelen immers; Charlotte hare gedachten bij den verren vrind ginds, in wiens trouw