Le Phalène door Henry Bataille.
22 October 1913 opgevoerd in het Vaudeville in Parijs.
Le Phalène, (de nachtvlinder) is gevallen... vrijwel als een baksteen.
En Henry Bataille, de lieveling van het Parijsche publiek, de door velen verafgode auteur van de juist terzelfde tijd in de Comédie Française met zoo groot succes gegeven: La Marche Nuptiale, van Maman Colibri, van l'Enfant de l'Amour, van La femme nue, hij heeft, verwonderd, geërgerd, teleurgesteld, aan de dezer dagen in druk verschijning van zijn tooneelstuk le Phalène toegevoegd een heftigen aanval op de critiek die hem tot hiertoe zoo gunstig was, en thans zoo ineens in den steek liet.
Er is heel veel waars in die voorrede. Dat Henry Bataille het b.v. huichelachtig noemt, wanneer de critiek plotseling deugdzaam veroordeelt de ‘inmoraliteit’ van zijne hoofdpersoon ‘Thyra’, wie, die onpartijdig is, zal dit hem tegenspreken! Juist op het gebied theater en music-halls worden dagelijks, overal ter wereld, de meest werkelijk-immoreele stukken gegeven zonder dat betrokkene autoriteiten er aan denken die te verbieden, en zonder dat publiek noch critiek daaraan aanstoot nemen. Trekstukken, die op het repertoire blijven, hebben zelfs, in negentig van honderd gevallen, hun succes juist aan zulk een twijfelachtig bijsmaakje te danken, terwijl daarentegen le Phalène niets anders inhoudt dan een schildering van het hedendaagsche moderne-vrouwen-type, zooals het in zekere internationale kringen nu eenmaal is en bestaat, type geboren en gevormd door abnormale omstandigheden, en zich daardoor abnormaal ontwikkelend, type om medelijden mee te hebben, niet om te verachten. - Zooals Henry Bataille zelf terecht zegt: noch in zijne Grace de Plessens, de beminnelijke-naïeve heldin uit la Marche nuptiale, die zich zoo deerlijk vergist in hare liefde, noch in Thyra de Marliew, uit le Phalène, heeft hij zijn ‘ideaal’ willen schilderen, hij heeft enkel, als goed realist, in beide typen weergegeven wat hij rond zich zag: de eerste, het wèlopgevoede, streng-katholiek-grootgebrachte jonge meisje van goeden huize, dat verlieft op den eersten den besten man die op haar weg komt, haar muziekleeraar, dat zich aan hem opoffert, in hare verbeelding hem idealiseert, overgaat tot de mésaillance welke haar vervreemdt van gansch hare familie, om dan, te laat, te ontdekken welk een afgod zij zich-zelve heeft gemaakt uit een heel ordinair menschje, en dientengevolge te ‘vallen’ in haar huwelijk als zij den èchten charmeur ontmoet, om daarop die daad van
‘schande’ uit te wisschen met den vrij willigen dood; de tweede, slavisch van oorsprong, opgevoed in artistenkringen, van kind-af vrij om te doen en te laten wat ze wil, rijk en gevierd, niet in toom gehouden maar integendeel mateloos verwend door een zwakke, bezorgde, bekrompen moeder, dientengevolge gewoon zichzelve elke fantazie te veroorloven, vrij van alle vooroordeelen en alle geloofs-scrupules, en, als een noodzakelijk gevolg van zulk een leven overslaande tot de meest excentrieke wanhoopsdaad wanneer zij weet dat een wreede ziekte haar binnen enkele jaren zal doen sterven nog vóór ze het heeft kunnen brengen tot iets van waarachtige beteekenis in de kunst. -
Ik ben het eens met Henry Bataille dat er in de schildering van dit type niets immoreels is. Integendeel, ik zou zeggen, een jong meisje met gezonde zinnen en hersenen zal, een dergelijk stuk ziende, veeleer de oogen opengaan voor het onnatuurlijke en ziekelijke in de levensopvatting eener Thyra, maar vooral voor het droevig-ontnuchterende waarin een heidensch genotleven, als dat hetwelk zij najaagt, tenslotte voor de vrouw eindigt.
Immers, indien men een conclusie zou willen trekken uit dit zoogenaamd immoreele stuk, dan is het integendeel deze zuiver moreele waarheid, dat het kwaad, de zonde, hoe men het dan ook noemen wil, tenslotte zichzelve straft, en dat eene vrouw, die, als Thyra de Marliew, enkel leeft om hare lusten te bevredigen met vertrapping van alle zedeen fatsoenwetten, daarin geenszins voldoening vindt, maar integendeel ondergaat in verlatenheid en teleurstelling, vertrapt en beleedigd door diegenen-zelf aan wien zij hare eer te grabbel gooide.
Dit toch is, zonder eenige overdrijving, de naakte inhoud van het zóógenaamd onzedelijk stuk le Phalène. Thyra de Marliew, verloofd met den prins de Thyeste, dien zij zeer liefheeft, beeldhouweres van belofte, schoon en rijk, verneemt door een toeval hoe de haar sloopende kwaal haar voorbestemt tot een onvermijdelijken dood binnen een paar jaren. Bruusk wil zij nu genieten, volop genieten, eer die dood komt. Zij verbreekt haar engagement zonder den prins de reden te willen zeggen; in denzelfden nacht