ouders heel wat dubbeltjes verdoen aan de bioscoop, in het algemeen hun geld op zeer onoeconomische wijze besteden, maar met hierom ons steun te ontzeggen voedt men de ouders niet op, daarvoor moet op andere wegen worden gezocht, en de kinderen worden in dubbelen zin slachtoffer. En door m'n zestienjarige ervaring aan verschillende armenscholen in onderscheidene gemeenten, kan ik de verzekering geven: voor het overgroote deel is een dagje uit met het Vacantie-Kinderfeest een genot, dat in hun herinnering blijft als iets heerlijks.
Geld bij elkaar te brengen is natuurlijk het eerste werk. Elke onderwijzer krijgt op school gelegenheid op een lijst te teekenen en zij offeren over het algemeen met graagte. Geen wonder trouwens. Velen hunner voelen alle dag mee het schrijnen der levensellende van hun volkje. Velen ook geven zich op als huisbezoekers. Nu is dat ‘huisbezoek’ vaak een ondankbaar en onvruchtbaar werk, maar moet toch vormen de bron van inkomen. Elk huisbezoeker krijgt een getal adressen te ‘bewerken’, vooral trachten zij vaste jaarlijksche bijdragen te verkrijgen, om zoodoende een fonds te vormen. Ieder doet dit werk op zijn manier, door correspondentie of door persoonlijk bezoek, vaak door beide.
Vóór zij hun werk beginnen verschijnen stukjes in verschillende bladen om het vaak moeielijke pad voor hen te effenen. En gij lezers en lezeressen, gij weet nu, als zoo'n juffrouw of mijnheer bij u aanklopt, dat het is voor zoo'n mooi doel.
Dan tracht de commissie een zee van steunlijstjes over den Haag uit te gieten, daarop worden ‘kleine’ bijdragen gevraagd in naaste omgeving verzameld. Wie uwer er zoo een wenscht, schrijve even een briefkaart aan ondergeteekende en op uw hoofd daalt ook een drup. Het verslag over 1913 bewijst dat die regen vruchtbaarheid wekt.
Dan worden vele vereenigingen om steun gevraagd, en tenslotte konden we een paar jaar achtereen f 500.- gemeentelijke subsidie bijtellen. En altijd weer trachten we met nieuwe middelen ons terrein te exploiteeren.
Als we zoo ongeveer midden Juni een ruwe begrooting maken, weten we zoo ongeveer hoeveel kinders we gelukkig kunnen maken.
Tenslotte de vraag ‘waarheen’. Tot 1912 was het Jagerhuisje het doel. De omgeving daar bleek in 1912 echter al te ‘afgepaald’ voor ons groeiend legertje en in 1913 koos de commissie Bloemendaal. In secties van 20, elk onder een geleider, dwaalden ze hier den heelen dag rond. Door de vriendelijkheid van vreemdelingenverkeer was elke gids in het bezit van een terreinkaart Haarlem-Santpoort. Dat ‘drinken en voederen’ den kwartiermakers nogal wat hoofdbreken kostte kan ieder zich voorstellen.
Ook namen we in 1913 voor het eerst een groep gebrekkige kinderen mee, v.n. kreupelen en lammen. Een tweetal pleegzusters hadden bereidwillig dien dag de zorg voor de stakkers op zich genomen.
Den heelen dag toerden ze rond in een Jan-Pleizier, wat die stakkers genoten! Eerst die ongekende weelde van een treinreis, dan in een rijtuig door de bosschen, op heuvels met heerlijke vergezichten, zooals Haarlems omgeving die heeft. Dat de wereld zóó groot was!
Het zijn evenwel ‘dure’ klantjes, die armen. We hopen, dat de Haagsche burgerij zal zorgen dat we dit jaar minstens met twee Jannen toeren kunnen.
Gij ziet, lezers, er moet nogal wat verzet worden vóór het leest in elkaar zit. De commissie doet dit terwille van het misdeelde schoolkind met genoegen en het zij nog eens gezegd geheel belangeloos. Ieder geofferde cent (P.v.d. Gugten, Lange Beestenmarkt 70, is onze penningmeester) komt ten bate van de kinderen.