kapittel hadden, dat hij nog nadrukkelijk in de wet zeide: dat de man bepaalt waar het gezin wonen moet, dat de man algeheel baas is over alle geldmiddelen, dat de man de baas is over de kinderen, zelfs na zijn dood. (Dit laatste is veranderd in 1901).
Dat de man in den regel als het hoofd der echtvereeniging wordt beschouwd, daar is niets op tegen, want één dient als verantwoordelijk persoon van de combinatie op te treden tegenover de buitenwereld, maar de vrouw moet dit ook kunnen doen.
Geen redelijk mensch kan hier iets op tegen hebben.
Ik wil nog eens verduidelijken.
De vrouw (in het huwelijk) kan niet beschikken over een cent.
Geld bezit zij niet meer.
Haar komt niets toe: alles behoort den man. Of de man een dronkaard is, of een speler, of een verkwister, of een losbandige: 't doet er allemaal niet toe, uitdrukkelijk staat in de wet: De man beheert het geld en is aan niemand en voor niets rekenschap verschuldigd.
De man-wetgever liet liever toe, dat heele huisgezinnen konden te gronde gaan door dronken of liederlijke individuën, dan aan de vrouw één pennestreek recht toe te kennen.
Ik herhaal:
Is het geld door de vrouw aangebracht, dan verliest zij daarop alle recht en aanspraken en vervalt alles aan den man. Hij kan er mee doen wat hij wil en is aan de vrouw geen rekenschap verschuldigd van wat ook.
Hij geeft aan de vrouw geld voor de huishouding zooveel of zoo weinig als hij wil. Recht op aanspraak op een bepaald deel voor de huishouding en voor de kinderen heeft zij niet.
De wet beschouwt alle mannen als volmaakte, hoogstaande wezens zonder ééne uitzondering en de vrouwen allen als idioten.
Kunnen de vrouwen niet huwen onder protest? Huwelijksche voorwaarden? Die zijn een wassen neus.
Het denkbeeld, dat de echtgenoot optreedt als haar volslagen heer en meester krachtens de natuur en krachtens de wet, houden de priesters en voorgangers der verschillende godsdienstige gemeenten met hand en tand vast. Zoolang zij de vrouwen er nog onder houden, blijft hunne richting nog een tijdlang gaan.
Maar hoe lang?
Waartoe eigenlijk die heerschzucht?
'k Geloof niet, dat het iets zal baten. De machtige geestes-stroomingen van onzen tijd hebben ook de vrouw beroerd, en het ontwaken is het gevolg. Ze begint zich te gevoelen als mensch, en wordt zich van hare hooge roeping bewust.
Alleen geboren te zijn als dienaresse van den man.... vreeselijke vernedering.... zij gaat ook gevoelen geboren te zijn als kind van God, als mensch met eigen individueele verantwoordelijkheid.
De opvoeding der jongens moet veranderen.
De begrippen: voor een meisje past dit niet, en voor een meisje past dàt niet, moeten verdwijnen. Wat voor een meisje niet past, past ook niet voor een jongen.
Ingetogenheid, kuischheid voor den jongen, evengoed als voor het meisje.
Het huishouden leeren en het huishouden doen, stempelt het meisje niet tot een wezen van lagere orde.
Exerceeren en vechten verheft den jongen geenszins tot heer der Schepping.
Het huishouden en de opvoeding der kinderen vereischen veel meer geestes-gaven van de vrouw dan ooit de man noodig heeft.
Bij den man zijn de physieke krachten overwegend, bij de vrouw de psychische krachten.
Het schijnt in de orde der dingen te liggen, dat de menschheid een hooger stadium van evolutie gaat innemen; vandaar het ontwaken der vrouw.
De geestelijke krachten staan hooger dan de stoffelijke.
Als eens mans natuur eischt, dat hij meer dan een vrouw hebbe, dan moet het meervrouwen stelsel worden ingevoerd.
Daar is niets tegen te zeggen.
Is het bewezen, dat een man wel een behoorlijk ingetogen leven kan leiden, dan moet elke bordeellooper achter slot en grendel gebracht worden, evenals een dronkaard.
Dan is meteen het heele prostitutie-vraagstuk opgelost.
Als een man elken sexueelen aandrang moet volgen op straffe van geestelijken en lichamelijken achteruitgang, dan is het éénvrouwenstelsel de grootst mogelijke en wreede onzedelijkheid; dan moet het meervrouwenstelsel worden ingevoerd, en dan worden de bordeelen achtbare instituten.
Als de jongeling eenzelfde kuisch leven kan leiden als het meisje, zonder schade voor zijn bestaan, dan behoort de opvoeding der jongens eene duchtige verandering te ondergaan. Dan gelden voor den jongen en voor het meisje precies dezelfde voorschriften van wat behoort en wat niet behoort.
Het wordt eindelijk tijd, dat de ouders zelven de sexueele opvoeding hunner kinderen ter hand nemen, en dit niet aan toeval overlaten, of aan de vuile praatjes van anderen.
Als de jongen en het meisje den leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, behooren zij kennis te krijgen van het geslachtsleven en de natuurlijkheid van al deze dingen; daarmede vervalt vanzelf alle vunzigheid en alle duisternis.
Wij hebben nu eenmaal ons lichaam met zijne functiën van den Schepper ontvangen. Ik geloof, dat al het sexueele kwaad met de afschuwelijke en verschrikkelijke gevolgen van dien ontstaat door de duisternis, waarmede dit gedeelte van 's menschen bestaan omhuld wordt in de jeugd.
Duisternis kweekt kwaad.
Licht kweekt goed.
Het oude standpunt dient verlaten, dat het geslachtsbestaan en het geslachtsleven voorgesteld wordt als uit den booze, en dus zonde is.