| |
Overzicht van de Week.
I.
Schandelijk, maar.... wie geeft het voorbeeld.?
Een mijner lezers is zoo vriendelijk mij het volgende te schrijven:
Ik volg steeds met belangstelling Uw stukjes, waarin ge U ontfermt over een minder goede behandeling van het dier. Wat mij op heden tot schrijven roept is noch over mishandeling van trekhonden, noch over het jammerlijk vermoorden van wilde zwijnen tijdens jachtpartijen, maar een treurige gewoonte met een ten doode opgeschreven beest, n.l. de Paaschkoe. Het is hier in mijn woonplaats vanouds de gewoonte dat de slagers voor het Paaschfeest een extra beestkoe of os aankoopgin, en eenige dagen voor het feest het dier gaan versieren met groen en bloemen, waarna het met een goeden geleider langs de dorpen ter bezichtiging wordt rondgeleid, en de orders, groot en klein, en-passant worden opgegeven.
Daar deze gewoonte m.i. in onze dagen niet meer thuis moest behooren, zou het mij aangenaam zijn indien U, die zeer zeker het noodzakelijke ervan ook wel niet zult inzien, eens een stukje wildet schrijven, waarin ge Uw afkeuring te kennen gaaft....
Zeer gaarne voldoe ik aan den hierboven uitgesproken wensch van mijne correspondent, die zich natuurlijk niet in mij vergiste, toen hij geloofde in mijn afschuw van dergelijke wreedheden. Ja, wreedheden. Want het is een bekend feit dat een dier helaas vooruit schijnt te begrijpen hoe het ter slachtbank wordt gevoerd. - Bovendien echter, welk een héérlijke opvoeding wordt de toch reeds zoo weinig fijngevoelige jeugd gegeven door haar aldus, dagen van te voren, zich te leeren verlustigen in de vetheid en dikte, van een straks door hunne ouders, en hen-zelven te verteren os! Kan het materialistischer en minner? En dat geschiedt dan liefst nog ter gedachtenis van Hem wiens geheele leven één voorbeeld was van medegevoel voor anderen, van zelfverloochening en zelfontzegging. Waartoe hebben we eigenlijk onze onderwijzers, onze geestelijkheid, onze ‘overheid’ (o, prachtvol woord), indien deze allen zulke verfoeilijke, tegen elk fijner gevoel indruischende vertooningen toelaten en goedkeuren.?
Intusschen... ik schreef niet zonder reden boven dit stukje: ‘Schandelijk, maar... wie geeft het voorbeeld.’ - Ik wil U op die vraag het antwoord geven. Het voorbeeld geeft de Prins als hij, na zoo en zoovele opzettelijk tot het jachtgenot(?) gekweekte wilde zwijnen vermoord te hebben, die des avonds bij fakkellicht, op een wagen geladen, rondrijdt bij wijze van vertooning, vergezeld van zijn hoogst-fijngevoelig adelijk jachtgezelschap, (dat hij, den Hollanders ter eere zij het hier gezegd, voor een groot deel uit Duitschland laat overkomen). Ik zie niet het minste verschil tusschen den door een slager met groen en bloemen versierden rondgeleiden Paaschos, en den met fakkellicht ‘fantastisch’ (zooals de likkerige couranten het uitdrukken) verlichte wagen, beladen met vermoorde wilde zwijnen, welke de Prins in triomf naar huis voert, wanneer hij een jachtpartij heeft georganiseerd. Alleen, in 't eerste geval zwijgen de Bladen, in het laatste haast de geheele ‘onafhankelijke’ Pers zich om het hoogst belangwekkend bericht van zulk een wilde-zwijnen-wagen, mitsgaders fakkellicht, den volke te verkon- | |
| |
digen - - als gold het een groote heldendaad.
En toch, ja, ik zie toch een verschil! In het eerste geval geldt het althans iemand die om den wille van het lieve geld zich schuldig maakt aan een barbaarsche gewoonte, geldt het namelijk een slager, wien het er om te doen is veel orders uit te lokken door het openlijk vertoonen van zijn vetten, gezonden os. - Maar in het laatste geval hebben wij enkel te doen met de verfijnde, gedachtenlooze wreedheid der blasé-ledigloopers, die nimmer leerden hunne handen uit de mouw te steken, en die zich verbeelden dat ze een aristocratischen en voornamen indruk maken, indien ze jachtpartijen organiseeren te duur voor den gewonen man, en hun ‘jachtbuit’ pralerig ten toon spreiden bij fakkellicht. Daarom is het laatste veel erger dan het eerste. Zoo lang de beschaafde mensch, de vorsten bovenaan, niet het voorbeeld geven, zoo lang verwondert het mij niet dat het domme volk ook niet anders wordt. Want, men leert het immers in èlk Blad, en in elke courant, nederig te bewonderen alles wat de Prins doet. Dus, als die zijn wilde-zwijnen-wagen bij fakkellicht rondvoert, en de ‘onafhankelijke’ Pers dat feit juichend verkondigt, is het dan wonder dat de dorpsbewoners van een afgelegen streek in ons vaderland, zich gretigbewonderend scharen om een met groen en bloemen opgesierden Paasch-os? 't Een is al even weerzinwekkend als het ander. Maar, de schuld ligt bij hen die het voorbeeld hebben te geven. Hoe hooger wij zijn geplaatst, hoe meer wij hebben te bedenken welk een invloed ten goede of ten kwade wij kunnen uitoefenen op hen die naar ons opzien!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Een éérlijke recensie.
Dikwijls genoeg wijs ik er op hoe in ons land de ‘critici’ allen elkaar in den zak kruipen, en over elkaars ‘kunstwerken’ gunstige recensies ten beste geven uit.... eigenbelang. Zelf tooneelschrijvers, auteurs, enz., zelf-behoorend tot dit of dat litterair kringetje, durven zij niet anders dan wierook doen opstijgen ter verheerlijking der werken van de verschillende kunstzusters en kunstbroeders, die immers, op hun beurt, ook weer beschikken over een Blaadje of tijdschriftje waar zij zich eventueel kunnen wreken of ook hun dank kunnen toonen door hunnerzijds een loflied aan te heffen, en, zelfs al hebben zij die beschikking bij hooge uitzondering niet, dan hebben ze toch vriendjes te over die zich namens hen met die taak belasten. Eenigen tijd geleden nog deelde mij een Haarlemsche abonné mede hoe de dappere Bernard Canter zich verschuilend (natuurlijk) onder een pseudoniem onwaarheid drukte in de Oprechte Haarlemsche Courant over de Hollandsche Lelie, in welk Blad (toevallig nietwaar?) kort te voren een zeer ongunstige recensie had gestaan over een der ‘kunstwerken’ des heeren van Riemsdijk, eigenaar van de Oprechte Haarlemsche Courant voornoemd. ‘Het knechtje’ van den heer van Riemsdijk, - aldus betitelde toen mijn correspondent dien meneer Silvius Bernard Canter, wiens vader eenige jaren geleden mij met alle geweld een kostbaar boekwerk wou opdringen, waartoe ik mij na anderhalf uur volhouden niet liet vinden, zoodat hij misschien ook nog persoonlijke wraaknemingen ‘nebenbei’ had. Enfin, wat ik wilde zeggen is dat de recensent van ‘het Vaderland’, die zelf óók tooneelstukken schrijft, en zelf óók in verschillende tijdschriften causerieën, enz., ten beste geeft, zoodat hij om die reden behoort tot hen die ik hierboven bedoelde in zake het elkander in den zak kruipen, nochtans
een zéér eerlijk en onafhankelijk oordeel uitspreekt over het nieuwste ‘kunstwerk’ des heeren van Riemsdijk, een oordeel daarenboven gesteld in bijzonder pittige en flinke taal:
| |
Pro domo.
Tooneelvereeniging.
De lieve menschen, die overal ‘het goede’ zien, zeggen wel, dat jhr. Van Riemsdijk, nu ja.... in elk geval toch ‘tooneelbloed’ heeft. Ik wil het niet ontkennen, maar wat beteekent het, nádat met de vele bezwaren van holheid en grofheid instemmend ‘nu ja’? Het beteekent dit: dat de heer Van Riemsdijk stukken schrijft, waarin niets wordt gedaan of gezegd dat op-zichzelf de moeite van 't aanzien of aanhooren waard is; doch het gebeurt en het wordt gezegd in omstandigheden die uiterlijk, uitsluitend uiterlijk, een soort inferieure belangstelling kunnen bezighouden.
‘Pro Domo’ is een waardig vervolg van die serie uitheemsch-getitelde spelen, en deelt in hun succes. Het is bedroevend voor wie van het tooneel eenige artistieke verheffing verlangen te zien hoe zulke waar, die met kunst weinig te maken heeft, de massa's trekt. Dit is mis- | |
| |
schien niet geheel rechtvaardig gezegd; men komt ook om het spel. Reden om er bij te betreuren dat tooneelspelers van beteekenis hun talenten in dienst stellen van dergelijke colportage-dramaturgie.
Zulke flinke taal leest men niet alle dagen waar het machthebbers door hun geld en positie - als Jhr. van Riemsdijk - geldt. Daarom is het wèl de moeite waard ze hier over te nemen. Hier zij nog ‘nebenbei’ verteld, dat mijn allereerste Telegraaf-artikel, toen ik aan dat Blad was verbonden, handelde over een toenmalig dito prul van van Riemsdijk, waarmee Bouwmeester het land afreisde eer hij naar Indië ging. Dat artikel had naar den inhoud veel overeenkomst met de meening van dezen Vaderland-recensent. Men ziet, ‘het knechtje’ des heeren van Riemsdijk, Bernard Canter, had dus redenen te over om anoniem een paar leugens over de Holl: Lelie te drukken. Had ik indertijd maar zijn papa's duur boekwerk gekocht, waarmee die colporteerde! Wat zou ik dan nu een groot iemand zijn in de oogen van Bernard Canter....
Echter dat ben ik liever niet. Ik word liever door hem en zijn gilde uitgescholden. Dan voel ik mezelve zuiverder dan omgekeerd....
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
Heldenmoed!
Het is tegenwoordig niet meer genoeg - bij de steeds steigende belastingen - niet meer genoeg in de oogen onzer regeering om de verschillende vorsten en vorstinnen van Europa op kosten der belastingbetalende burgers te onthalen en te doen feestvieren (waarbij dient opgemerkt, hoe deze-zelf zich natuurlijk schromelijk vervelen bij zulke officieele bezoeken, maar hoe het pretmaken afvalt voor de ministers, kamerleden, raadsleden, enz., plus hunne vrouwen, die bij zulke gelegenheden voor niets gala-avonden bijwonen en geridderordend worden, enz.) Ook de gemeenteraden onzer groote steden noodigen tegenwoordig elkaar uit tot zulke bezoeken - - op kosten steeds van de belastingbetalenden. De onzen gaan naar Parijs. En die van Parijs (socialisten in hoofdzaak!!) komen bij ons terug. En er wordt gedikkedakt en wijn gedronken, en gerijtoerd, en gejoold van wat ben je! Alles zonder dat de betrokkenen-zelf ook maar een cent uitgeven. Welnee, 't gaat - in het belang van het land!! - uit de belasting-kas! Dank zij het lik-blad bij uitnemendheid, de Telegraaf, mogen wij nu echter vernemen, hoe de Parijsche gemeenteraadsleden, die onlangs op die wijze in Amsterdam onthaald werden van gemeentewege, toch óók groote en heldhaftige dingen verrichtten, midden onder hun feestroes dóór. Luister maar eens: Zij bezochten de havenbouw-werken die nog in aanbouw zijn en:
Alles was daar in volle bedrijvigheid. De heimachine beukte de palen in den grond, kipkarretjes brachten den grond aan voor de afdamming. En moedig klauterde het gezelschap over allerlei hinderpalen heen over balken en zandheuvels, rails en steenhoopen.
Is die ‘moed’ niet hartverheffend! En moet je niet zijn een lakei-loonschrijver van het lik-blad bij uitnemendheid, de Telegraaf, om zóó iets te kunnen neerschrijven!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Somnambulisme.
Ik had reeds gelegenheid te wijzen op de onwaardige houding onzer pers, die wel meedeelde het zoogenaamd onderhoud van een anonym Matin-reporter met de Somnambule in Nancy, welke somnambule het lijk van den heer Cadiou aanwees, maar de rest verzweeg, die bewijst hare helderziendheid in meer dan een geval. Zoo wendde zich óók tot haar een familie, waarvan de zoon des huizes in den Nieuwjaarsnacht was verdwenen op raadselachtige wijze; niettegenstaande het geval reeds meer dan twee maanden oud was zeide zij terstond: ‘Gij zult het lijk in het water vinden, op die en die plaats, maar (dit tot haren ondervrager), gij-zelf zult er niet bij zijn.’ - Men ging daarop zoeken, maar de bewuste ondervrager, als ik mij goed herinner een broeder van den verdwenene, werd onderweg ernstig ongesteld, en moest naar huis terugkeeren. Zijn metgezellen echter vonden kort daarna, op de door de somnambule aangewezen plaats, het lijk, dat was aangespoeld. - Thans weer is een tuinman verdwenen, zonder dat men de oorzaak daarvan kon nagaan. Drie verschillende somnambules werden door de familie geraadpleegd, - waaronder óók die te Nancy - en alle drie, zonder iets van elkaar af te weten, zeiden nagenoeg hetzelfde, en spraken van moord, en van de plaats waar de vermoorde zou zijn te vinden. Inderdaad is op
| |
| |
hun aanwijzingen het lijk, zichtbaar vermoord, opgegraven.
Is het nu niet laf-kinderachtig om voor al deze waarheden van bovenzinnelijke dingen de oogen te sluiten, en zich steeds te goede te doen op onze kortzichtige ‘wetenschap’, waar wij dagelijks, en eeuw aan eeuw reeds, moeten bekennen hoe het woord van Shakespeare nog steeds wáár is: There are many things between heaven and earth which your philosophy never dreamt of.
Maar.... doodzwijgen, dat is zoo je ware vrijzinnigheid!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
V.
Dierenmishandeling èn... Hulde.
Men zendt mij de ‘Avondpost’ (den Haag), waarin, onder het redactie-gedeelte, een lang en flink, ofschoon helaas gruwelijk om te lezen, stuk voorkomt omtrent de dierenmishandelingen welke nog steeds begaan worden daar waar geen abattoirs bestaan. - Plaatsgebrek belet mij dit stuk in zijn geheel over te nemen. Ik bepaal mij tot het voornaamste, woordelijk:
Zooals iedereen weet, zijn er in ons land nog een massa gemeenten, waar geen abattoir is en dus tevens geen wettige verplichting, om het slachtvee met een schietmasker te dooden. Iedere slachter heeft dan een willekeurige wijze van afmaken. Dat er vrijwillig van de zoo prachtige uitvinding (het schietmasker) gebruik gemaakt wordt, is uiterst zeldzaam. Doch dat er nog geregeld slagers zijn, die, door totale vrijheid van slachten, hun dieren bij volle bewustzijn afmaken, langs den weg van ‘heelkoppen’, om daardoor eenige centen per kilo meer voor de huid te ontvangen, dat is te vreeselijk om het te kunnen begrijpen.
Daarbij zijn altijd twee man noodig; een ervan staat het meestal zenuwachtige dier, dat aanvankelijk niet veel goeds verwacht, te streelen, waardoor het al spoedig rustig staat; ondertusschen is no. 2 zeer voorzichtig bezig, de pootgin met stevige touwen en een ketting aan elkaar te binden, en aan de casserol aan den zolder bevestigd vast te haken. Zoodra dit zoover is, verandert het streelen in zoo snel mogelijk inhalen van het lange touw, en na eenigen tijd ploft het secuur geknevelde rund met een zwaren slag op de steenen vloer neer. Het mes nog eens aangezet, en thans is het zaak, de huid van het dier zoo min mogelijk te beschadigen. Terwijl de een het machtelooze dier zijn kop, met alle kracht, zoo dicht mogelijk aan den ring op den grond trekt, snijdt de andere kaarsrecht over de lengte, de huid een paar decimeters door, daarna steekt hij het lange mes rechtstandig door de geopende huid diep in de keel, en steekt en snijdt dan al wroetende de slagaderen door. De afgrijselijke gil, welke het beest bij die handelwijze gaf, drong mij door merg en been, en zal mij mijn leren lang bijblijven. Zeer langzaam treedt dan, bij het zuinig verwonde dier, de dood in, en wordt zijn lijdensbeker circa 10 minuten lang, bij volle bewustzijn, tot den laatsten druppel geledigd.
Eenige slagers, die zelf huiveren voor die verschrikkelijke marteling bij volle bewustzijn (overal treft men zijn uitzonderingen), hebben mij verklaard, dat zij aan het vleesch kunnen zien of een rund op genoemde wijze is doodgemarteld, daar dan de aderen, spieren, enz. door die ondenkbaar vreeselijke pijnen erg zijn opgezwollen.
In de eerste plaats hulde aan den heer H.A. Solleveld, den Haag, die bovengenoemd stuk schreef, het met zijn eigen naam onderteekende, en verklaart met eigen oogen de zaak onderzocht te hebben. De oorzaak van deze schandelijke wreedheid is - zegt hij - dat de leerhandelaars de aldus verkregen huiden iets duurder betalen dan andere, omdat het leer zich dan gemakkelijker snijdt. Maar, óók hulde wil ik hier brengen aan de ‘Avondpost’, die, instede van zoo'n artikel op te nemen onder de ingez. stukken (en heusch, men mag nog blij zijn als de redactie van een Blad dat dan maar doet tenminste), onder hare eigene redactiekolommen plaats verleende aan dit waardig artikel van den heer Solleveld. Reeds meermalen kwam mij ter oore - ik-zelve lees het Blad niet - dat de Haagsche Avondpost, - een zeer veel gelezen neutraal Blad - zich verdienstelijk onderscheidt van andere groote Bladen door haar steeds de partij trekken van het mishandelde dier. En dit is temeer lofwaardig, waar helaas ten onzent de groote pers steeds lafhartig het stilzwijgen ertoe doet zoodra het dieren en hunne rechten geldt, en er zich veel liever toe bepaalt tot in het oneindige te redekavelen en te harrewarren over onoplosbare geloofsquaesties, die geen sterveling ook maar één stap verder brengen tot de waarheid.
Immers, hoe noodig, hoe plichtmatig het zou zijn dat de Pers en de Regeering hand in
| |
| |
hand te werk gingen om dergelijke gruwelen als de hierboven geschrevene te bekampen, bewijst de heer Solleveld door het slot van zijn artikel, waar hij schrijft:
Meer dan noodzakelijk is het dus dat de slachtwijze onder een wettelijk voorschrift komt te staan. De verhaalde folteringen, dagelijks plaats vindende, zouden in ieder geval, door het heele land voorgoed afgeloopen zijn, wanneer eenvoudig bij Rijkswet het gebruik van het schietmasker verplicht werd voorgeschreven. Het is uitgemaakt, dat het schot, de in het minst niet geknevelde beesten totaal bewusteloos, dus gevoelloos maakt.
Indien bij machte, wat zouden dan de krachtige slachtdieren, die zoo'n langdurige doodstraf moeten doorbrengen, de autoriteiten of invloedrijke menschen smeeken, om zulk een Rijkswet tot stand te brengen.
Waarom geeft onze Pers, geven de voormannen onzer politieke partijen zich nimmer eenige moeite voor zulk een Rijkswet op te komen, haar in hoofdartikel op hoofdartikel te eischen, als een eerste plicht der beschaving.
Waarom?
Omdat, gelijk ik onlangs reeds in de Holl. Lelie zeide, de Hollander nog geen steek breeder van opvatting is dan in den tijd van het twaalfjarig Bestand, toen hij zijn kostelijken vrede vermorste en ontreinigde door het meest-weerzinwekkende geloofsgekibbel. Daarvoor alleen heeft hij gevoel. De zoogenaamd-vrijzinnigen zijn in dit opzicht geen steek beter. Als gij in vrijzinnige kringen komt is het gescheld en geraas tegen de Roomschen schering en inslag. En ook menschen, die zich aan andere richtingen houden, als b.v. Christian-Science, Theosophie, Spiritisme, gaan dáárin op. Dat alleen interesseert den Hollander: harrenwarren over geloof. Want, let wel, elkander met rust laten kunnen zij niet.
Wat b.v. hebben wij niet onlangs weer bijgewoond in zake de zoogenaamde ‘ontmaskering’ van het medium Harris. Met onreine Schadenfreude nam de zoogenaamd neutrale Telegraaf 't eerste 't beste bericht daaromtrent op, zonder eerst nader te onderzoeken. En de tegenspraak van alle kanten werd natuurlijk doodgezwegen, op de gewone ‘fatsoenlijke’ persmanier. Maar ook de heer de Fremery, zelf-een-spiritist-voorman, moest terstond heftig worden, en het met zijn geestverwanten aan den stok krijgen! En ziet, om zoo iets is geheel Nederland in rep en roer. En daarover, over de quaestie, vrijzinnig of rechtzinnig, wordt in verkiezingsdagen het geheele kiezersvee warm gemaakt! Maar dat ondertusschen duizenden diep-beklagenswaardige dieren zouden kunnen worden gered voor martelingen - enkel door een Rijkswet te maken - och, dat laat onze brave, godsdienstige Nederlanders koud. Geen hunner valt het in, schijnt het, dat dit óók Christendom is: het beschermen van dieren tegen onnoodige martelingen!
Hoe weinige predikanten b.v., van welke richting ook, trekken tegen zulke gruwelen te velde!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|