De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 741]
| |
eens wilden.... Met een kleine variatie zou ik ditmaal willen schrijven: Indien de menschen lezen konden.... Immers, van degenen die opzettelijk, uit kwade trouw, leugen en laster verspreiden omtrent den inhoud der Holl: Lelie spreek ik hier niet, ik neem van dezulken nooit eenige notitie. Maar ik denk aan hen die geheel en al te goeder trouw verkéérd lezen. Twee brieven in eene week geven mij tot deze bemerking, hoe jammer dit verkéérd-lezen is, aanleiding. - In den eenen (zie gedachtenw: No. I) verontschuldigt zich een officier, (voor de zooveelste maal, door een misverstand,) dat hij mij, ofschoon geen abonné zijnde, nochtans lastig valt met een manuscript, en hij vraagt mij beleefd ditmaal een uitzondering te willen maken voor hem, en diens ondanks nochtans zijn stuk te willen plaatsen. Maar, lieve hemel, hoe dikwijls heb ik 't nu reeds gedrukt in de Lelie, op allerlei manieren daarin gezegd, dat mij gedachtenw:, stukken, artikelen, manuscripten, wat ook van niet-abonné's, wèl lezers, hoogst aangenaam zijn, en dat ik alleen beslist weiger diegenen particulier te antwoorden, die, noch abonné, noch lezer zijnde, mij van tijd tot tijd op het lijf vallen met eene meestal belletristische bijdrage, gewoonlijk nog vergezeld van de vraag ‘hoeveel honorarium krijg ik er voor’? Dezulken, die er gemoedelijk bijvoegen: ‘Wilt u mij even particulier antwoorden, (zelfs zonder postzegel daarvoor in te sluiten meestal), want ik ken de Lelie niet,’ dezulken alleen geldt mijn mededeeling, dat zij het zichzelven hebben te wijten, indien zij geen antwoord hoegenaamd, noch terugzending ontvangen, en dezulken alleen verzoek ik hunne pennevruchten liever voor zich te behouden. Daarentegen heb ik herhaaldelijk gelegenheid gehad met nadruk er op te wijzen, hoe niet-abonné's, wèl-lezers, die mij artikelen of gedachtenwisselingen wenschen aan te bieden, steeds kunnen rekenen op mijn belangstelling en mijne bereidwilligheid; en zie, toch gebeurt het telkens opnieuw, dat beschaafde, ontwikkelde menschen in dit opzicht niet schijnen te kunnen lezen. Immers, dezelfde verontschuldiging, die mij ditmaal een officier biedt, maakte onlangs een arts, om dezelfden reden, omdat hij namelijk mij, iets ter plaatsing aanbood, niettegenstaande ik, volgens zijne meening, niet wenschte te worden lastig gevallen met manuscripten van niet-abonnés. In beide gevallen nu waren de mij aangeboden stukken mij temeer welkom, omdat zij door hun inhoud bewijs aflegden van de belangstelling der schrijvers in den inhoud der Holl. Lelie, en juist daarom speet het mij dat die heeren - en zij zijn de eenigen niet - mij in dit speciale opzicht zoo geheel verkeerd lezen. - De tweede brief, dien ik deze week ontving, behelst een beklag van iemand die hetgeen ik overnam uit een ander Blad, (de Nieuwe Spectator), heeft gelezen alsof ik het had geschreven. Wat kan ik méér doen dan hetgeen ik overneem uit een ander Blad met een andere letter te laten drukken, en er bij te voegen uit welk Blad ik citeer? Dat geschiedt steeds, is ook geschied met het bewuste citaat uit ‘De Nieuwe Spectator’. En toch verwijt mijn correspondent mij de uitdrukking: ‘Als de Koningin eens weer een vlaag krijgt’ (Nieuwe Spectator), en vindt het van mij ongepast, dat ik de weigering van Mengelberg om bij de Koningin te dineeren een ‘fier gebaar’ noem. Maar, mijn waarde meneer, niet ik heb dat alles geschreven, maar de Nieuwe Spectator deed dat. En, als gij lezen kunt, dan moet gij toch inzien hoe ik daarenboven het geheele desbetreffende stukje geenszins overnam om de Koningin-Mengelberg-geschiedenis, maar enkel en alleen om de welverdiende Bernard-Canter-tuchtiging, door de Nieuwe Spectator vastgeknoopt aan die Mengelbergweigering. Maar helaas, ik herhaal, het is maar al te waar wat mij, óók in deze zelfde week, een correspondent schrijft: De menschen begrijpen zooveel verkeerd omdat zij niet kunnen lezen. - - En ziedaar dan ook de reden van dit stukje. Ik zou al degenen die lezen, die de Holl. Lelie lezen speciaal, wel willen vragen nauwkeurig te lezen wat er staat. Heel veel misverstand zou daardoor voorkomen kunnen worden.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II.
| |
[pagina 742]
| |
tenis, een verheuchenis. Stijn Streuvels heeft in zijn ‘Dorpslucht’ een roman gegeven zoo volmaakt-mooi van diep-innig-karakter-begrijpen, als wel in geen jaren en jaren werd geschreven. Zijn stijl is een blijdschap; een ander woord is er niet voor. De uitgever, L.J. Veen, Amsterdam, kondigt aan dat nog in dit jaar het vervolg, dat niet afzonderlijk verkocht wordt, zal uitgegeven worden. En ik voor mij zie de komst van dat vervolg tegemoet met een bewondering en belangstelling zooals ik die alleen ken waar het geldt de meesterwerken van Zola. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III.
| |
IV.
| |
[pagina 743]
| |
ik-zelve niet, maar, evenals bovenstaande correspondente, kreeg ook ik terstond den indruk van géén humbug-inrichting, maar van eene die gelijk staat met de uitstekendste ‘instituten de beauté’ in Londen, Parijs, Weersen, enz. en tevens van eene zeer sympathieke persoonlijkheid. - Het is volkomen waar, dat er bij Hollandsche dames in dit opzicht nog ontzettend veel vooroordeel bestaat. Ik geloof dat Indische, die meer voelen voor toiletmiddelen, massage, enz., hierin der volbloed-Hollandsche een wijs voorbeeld geven. Overigens, mijne correspondente hierboven is géén Indische, maar pur-sang-Hollandsch voor zoover ik weet, is bovendien iemand die, door haar positie, juist in zake hygiëne, niet behoort tot de lichtgeloovigen, meen ik te durven verzekeren. - Zij deed mij zeer veel genoegen door mij hare bevindingen mee te deelen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
V.
|
|