ook, mij dunkt, dan zal zij voor zichzelve veel gelukkiger zich voelen en veel verstandiger optreden tegenover de buitenwereld, dan wanneer zij per-se de rol wil spelen van de met den man en de getrouwde-vrouw op één lijn staande, - die het geslachtsverkeer en het vruchtdragen een onnoodige, verachtelijke bijzaak héét te vinden.
Ik voor mij, ik kom er rond voor uit dat ik mij zelve in mijne eigene oogen zou vernederen, indien ik tegenover de buitenwereld zulk eene onware houding aannam. De redenen die mij niet deden huwen gaan alleen mij aan; wil men gelooven dat ik nooit werd ten huwelijk gevraagd, mijnentwege, wil men gelooven dat ik een ongelukkige liefde had, wàt ook van dien aard ‘men’ wil aannemen, nog eens, mijnentwege! Wat ‘men’ van mij zegt, laat mij heel koud. Maar, indien ik-zelve, als vrouw, mijn geslacht, mijn bestemming van vruchtdragen, ging verloochenen, dan zou ik mijzelve verachtelijk en dom en dwaas vinden. De natuur heeft elke normale vrouw geschapen tot vruchtdragen. En ik voor mij ben liever een normale dan een abnormale vrouw. -
En nu is de maatschappij en is de kerk gekomen en heeft ingesteld het ‘wettige’ huwelijk. Zonder eenigen twijfel is daardoor het bereiken van de bovenbedoelde vrouw-bestemming ontzettend bemoeilijkt, vooral omdat de eischen van luxe, de onwil om zelve het huishouden te doen en de kinderen te verzorgen, de bezwaren voor den man om een ruim-bezoldigde finantieele betrekking te vinden tegelijkertijd steeds grooter worden. Dientengevolge is er een deel van de op godsdienstgebied ongeloovige menschheid, die de eenige oplossing ziet in vrije-liefde. Ik-voor-mij ben daarvoor niet. Men behoeft slechts te zien naar Frankrijk, waar bijna elke jonge employé of student of arbeider leeft in vrije liefde met eene ‘amie’, om te constateeren dat de gevolgen dezer ongeregelde verhouding voor de vrouw en de kinderen meestal alles behalve aangenaam zijn, vooral waar het de lagere volksklassen geldt. Aan den anderen kant echter is het een feit dat, door den heerschenden tegenzin tegen het wettige kostbare huwelijk, de geboorten steeds afnemen. In New-York richt men reeds ‘scholen’ op om jonge mannen aan te moedigen tot huwen. In Frankrijk is de quaestie der geboorte-afneming eene hoogst-ernstige, die sinds jaren de geheele natie bezighoudt, in Pruisen ook, ofschoon in mindere mate, neemt elk jaar het aantal geboorten af. Natuurlijk ook, want, de ‘onwettig’ geboren kinderen der ‘schande’ zijn in onze hedendaagsche maatschappij meestal zulke ongewenschte verschijningen, dat de a.s. moeders in ongeregelde verhoudingen al het mogelijke doen bijtijds hare zwangerschap te verdrijven met geoorloofde en ongeoorloofde middelen. -
Ik zou U daarom willen vragen: Wie is nu eigenlijk onzedelijk, de Staat en de Maatschappij, die de vrouw tot zulk een onwaardige rol veroordeelen, onwaardig, van zich haar ongehuwd moederschap te moeten schamen, van zich alleen dan ‘fatsoenlijk’ te weten als zij zich wettelijk verkoopt, ook al is het aan den smerigsten, op zedelijk-gebied vuilsten ploert, of wel de vrouw die openlijk durft zeggen: Wij-vrouwen zijn, als alle vrouwelijke wezens in gansch de schepping, geschapen met een lichaam bestemd tot vruchtdragen, en daarom missen wij onze eerste en heiligste roeping, indien ons lichaam verdort zonder die vrucht te hebben voortgebracht. -
Wat de natuur doet kan nooit onzedelijk zijn. Indien eene kat eenige keeren per jaar haar mannetje zoekt totdat zij 't vindt, dan is niet zij onzedelijk, maar de malle preutsche menschen zijn het, die bij haar jammerlijk miauwen een quasi-verontwaardigd gelegenheidsgezicht zetten. In zijn ‘la Joie de Vivre’ (les Rougon-Maquart) heeft Zola op meesterlijke wijze deze wezenlijke zedelijkheid geschilderd, waar hij de kleine Pauline laat opgroeien, dagelijksche aanschouwster van zulk dierenleven, met haren jongen neef openhartig sprekend over de vrouwelijke bestanddeelen eener bloem, enz., enz. En, ook in ‘la Terre,’ waar een jong meisje hare koe naar den stal van een buurman moet brengen om zich aan een stier te paren, en daarbij wordt bijgestaan door een jongen kameraad, is diezelfde wezenlijke reinheid van opvatting. Onrein is alleen datgene wat tegen-natuurlijk en onwaar is. En m.i. loopen er daarom heel vele hoogst-onreine ongetrouwde juffers rond, die ijselijk ‘zedelijk’ spreken, maar ondertusschen ijselijk graag zich verdiepen in schunnige details van: hoe vuil die man leeft, en hoe vreeselijk besmet die vriendin is geworden na haar huwelijk met genen, enz., enz. Zulke gesprekken gaan dan gepaard met geheimzinnige blikken, blozen, uitroepen van vreugde dat men gelukkig voor zoo'n lot gespaard bleef, enz., enz., maar, laat er eens een man, hoe oud en leelijk en vuil van gedrag ook, nog komen om zulke