De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||
II.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 730]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van Dieren overgegaan tot het plaatsen van een Drinkbak voor Honden, tegenover mijn woning aan den Meerenbergschen Weg te Bloemendaal. Ik heb mij verbonden, voor het vullen en schoonhouden zorg te dragen. De bak staat er nu ongeveer veertien dagen en dagelijks zie ik bestuurders honden van onder de kar losmaken om ze te laten drinken. Hoe noodzakelijk vooral des zomers een drinkgelegenheid voor honden is, zal zeker ieder die zooals ik aan een buitenweg woont, beseffen. Frisch water is een weldaad voor dorstige dieren, maar op hoevele plaatsen, op hoeveel urenlange wegen ontbreekt het! Dit kon door samenwerking van Vereenigingen tot Dierenbescherming met particulieren zoo anders worden. Kom, laten zij de handen eens ineen slaan en overleggen om te komen tot dit doel: door geheel Nederland op vaste punten steeds gelegenheid te geven tot drinken voor trekdieren. Ik stel mij voor, als dit denkbeeld ingang vindt, dat de Vereenigingen ieder in eigen kring, zich tot hunne leden richten, die wonen aan wegen waar veel passage van trekhonden is, met verzoek of deze eventueel bereid zouden zijn, voor 't onderhoud van een drinkbak te zorgen. Daarna konden dan de meest geschikte punten worden uitgekozen. De kosten van deze ééne bak zijn ongeveer f 10.- hij is uiterst solide gemaakt, voorzien van een hangslot en van handvatten, terwijl een geschilderd bordje het doel aangeeft. Bij getallen zouden de bakken zeker minder in prijs zijn, terwijl m.i. ook nog wel een goedkopper model te vervaardigen zou zijn. Ik geloof dat dit denkbeeld, over geheel ons land ten uitvoer gebracht, zoo heel veel ellende van den Nederlandschen trekhond zou wegnemen. Is er geen dierenvriend die voor dit uitsluitende doel eens een gift ter beschikking stelt? A. DE GRAAFF-WÜPPERMANN. | |||||||||||||||||||||||||||||
III.
|
1. | Een vriendin van mij en ik gingen bij deftige familiën 5 en 6 December spelen voor Sinterklaas en zijn knecht. |
Wij bezorgden de kleinen een heerlijke avond en mijn vriendin en ik ontvingen in den regel f 10.- of f 25 - als souvenir. Tegelijk hadden wij aardige kennissen gekregen die wij af en toe bezochten. | |
2. | ‘Voorlezen’ bij zieken. Hoe menigmaal heb ik halve zieken verkwikt als ik hun voorlas uit de Historische Bladen van Prof. Jorissen ‘Mirabeau’ en ‘Marie Antoinette’ of die schitterende redevoeringen vroeger in het ‘Nut’ gehouden door Prof. Quack, A.C. Wertheim en Prof. van Hamel. |
3. | Het begeleiden van dames naar de Schouwburg. Wat heb ik daar genoten! en anderen doen genieten. |
4. | Het bezighouden van ‘kinderen’, ‘herstelde zieken’ die nog niet naar buiten mochten. |
Met oudere jongens speelde ik dan ‘dammen’ en ‘wolf en schaap’. Waren er meer dan zaten we ouderwetsch te ‘schimmelen’. | |
5. | Het vertoonen van een ‘poppekast’. Die huurden we dan. Mijn vriendin en ik waren in al die geheimen ingewijd en op verjaardagen van kinderen als er een groote kindervisite was speelden wij diverse voorstellingen met Jan Klaassen en Trijn, den dood en den deurwaarder! |
Wij kregen dan ieder f 25.- en hadden soms zoo vele aanvragen dat wij het niet af konden. | |
6. | Het vergezellen op reis voor gezelschap en oppassing deden mijn vriendin en ik dikwerf. |
7. | Ging soms een familie van huis dan namen wij ‘de hond en pension’ en kregen f 5.- per week. |
8. | Bij familie gingen wij dikwerf ‘hombre’ of ‘whist’ spelen als er een paar ontbraken. We behielden de winst. Mevrouw betaalde het verlies ± f 3.-. |
9. | Ook werden we dikwijls gevraagd op diners waar anders 13 personen waren en wat de gastvrouw niet wilde! |
10. | In huisgezinnen waar mijnheer 's zomers met vrienden groote voetreizen maakte in het buitenland, kwamen mijn vriendin en ik 's avonds bij mevrouw. |
We lazen wat voor, reciteerden wat of maakten een partijtje. |
Ik zoude U nog véél meer van onze bezigheden kunnen vertellen doch dit is thans voldoende.
Nog iets. Laat ieder voor zich uit dit mozaïke van werk iets zoeken wat véél beter is dan het maken van die nuitelooze handwerkjes van ‘Arbeid Adelt’ waarbij de oogen zoo veel lijden!!
Voorts zoude ik de jonge dames willen aanraden als ze aanleg bezitten eens naar de ‘Tooneelschool te gaan.
Wij zien in de Stadsschouwburg hoe vele heerlijke talenten tot hun recht komen!
Zie Emma Morel in: ‘Hofgunst, Freuleken’.
Zie mevr. Lobo in ‘Lentewolken’ en de ‘Voorlichters.’
Zie Rika Hopper in ‘de Vreemdeling’, ‘de Demi monde’, ‘Lentewolken’ en ‘Vriendinnetje’.
En nu mev. Rika Hopper getrouwd is stappen ook Emma Morel, Lina Klaassen en Betsij Wolffers in het huwelijksbootje en al deze vier actrices krijgen als man een arts!
Er gaat van deze dames een ongekende ‘charme’ uit.
De dames Hopper en Morel blijven aan het tooneel, de beide anderen verlaten het. Laten wij hopen dat die plaatsen spoedig weder zijn gevuld!
En nu Freule zeg ik u zéér vriendelijk dank voor de mij afgestane ruimte en ik hoop nog tal van jaren te verblijven met de meeste hoogachting voor Uw persoon,
Uw bestendige lezeres
NORA BAKKER.
Bijschrift.
- Zeer gaarne vestig ik op bovenstaande regelen de aandacht dergenen dien het niet te doen is in de eerste plaats om een rolletje te spelen of de aandacht te trekken, maar wèl om in bescheidenheid een ander een genoegen te verschaffen, of ook eenig zakgeld te verdienen. Vele hedendaagsche jonge meisjes meenen dat zij heel ‘nuttig’ zijn, indien zij alle huiselijke plichten verwaarloozen om met groote drukte een of ander ‘beroep’ na te loopen, dat al hare krachten en tijd vergt, en tengevolge waarvan dan de ouders worden verwaarloosd. Daarentegen zouden diezelfde ouders er niets tegen hebben indien hunne dochters zich op bovenstaande wijze eenige uren, een gedeelte van den dag, aan anderen wijdden. Speciaal het voorlezen aan zieken is dunkt mij zulk een nuttig werk. Ik-zelve heb eene kennis, die in dat opzicht, zonder eenig vertoon of aanstellerij, in mijne oogen heel wat méér liefde geeft dan menige veel drukte makende ‘nuttige’ vrouw, lid van dit comité, van die vereeniging, enz., enz. Wij kunnen niet allen hetzelfde doen op deze wereld. Mij heeft het altijd nuttiger toegeschenen eerst de naaste plicht thuis te vervullen, en dan den tijd die nog over is te geven aan anderen, dan het huis uit te loopen om in het groot zich te geven aan ‘maatschappelijk werk’ met algeheele verschopping van de rechten die onze naaste omgeving op ons heeft, en van de zorgen die zij, ouders, broertjes en zusjes, enz., wellicht behoeven. Daarom schijnt het mij toe dat mejuffrouw Bakker met hare wenken het bij het rechte eind heeft.
Red. Holl. Lelie
IV.
Geachte Redactrice.
Reeds vele malen wees U op de slaafsche zielen waaruit het grootste deel van het menschdom bestaat; daar men bij een slaaf redelijkerwijs geen andere ziel mag verwachten is het misschien niet onaardig, vooral met de herziening der rijksbelasting, te onderzoeken of Uw beschouwing misschien wat subjectief is.
Van twee werklieden, in de ruwste zin des woords, verdient A een loon van X gulden per jaar, waarvan hij geen kapitaal kan vormen. De andere B kan wel kapitaal vormen. Nu is het duidelijk dat dit niet grooter dan 100 X/y moet kunnen zijn, als y de rentevoet in procenten is, want dan zou diens kind, en kleinkind enz. tot in eeuwigheid X gulden te verteren hebben zonder iets uit te voeren en dus de geleverde arbeid van B een oneindig groot aantal malen die van A hebben moeten zijn, wat onmogelijk is, zelfs al had zijn heele familie eenige eeuwen meegeholpen.
Kapitalen grooter dan 100 X/y moeten, zoo niet anders mogelijk, door successierecht binnen die perken worden teruggebracht.
Nog meer geldt dit voor inkomens. Is er een kostbare staat aan eenige betrekking verbonden dan kome dit op rekening der gemeenschap.
Om dezelfde reden mag eenig kapitaal niet alleen niet steeds aangroeien maar zelfs niet standhouden, daaròm moet na iedere generatie het successierecht aangroeien. Zelfs aan maatschappijen mag geen grooter kapitaal worden toegestaan tenzij onder volledige controle der gemeenschap.
Mocht dus eenmaal de slavernij zijn afgeschaft dan gaat men er wiskunstig zeker weder heen zoo gauw daaraan niet stipt de hand wordt gehouden.
Men toetse dit eens aan de werkelijkheid.
Uw. Dw. Dr.
BARTJES.
V.
Wie wil een steentje bijdragen, om de Afd. ‘Holten’ van ‘Volksonderwijs’ in staat te stellen een Volksbibliotheek op te richten?
Hiervoor zijn veel boeken noodig, en - dus veel geld.
Maar, daar onze jonge Afdeeling over dit laatste nog niet ruim beschikken kan, doet ze een beroep op Uwe welwillendheid, hopende, dat ieder z'n boekenkast eens wil nakijken, om te zien, wat hij wel missen kan, en missen wil.
Alles is ons van harte welkom!
Zij, die ons willen helpen, dit zoo goede doel te bereiken, gelieven s.v.p. hunne boeken te zenden aan de ondergeteekende:
E.H. KORTELING,
Onderwijzeres te Holten.
VI.
Antwoord van Joh. G. Schippérus aan zijn bestrijders inzake het artikel ‘De geijkte moraal’, enz
Ik ben mijn geachte bestrijders dankbaar, dat zij mij in de gelegenheid stelden mijn meening nog op enkele punten te verduidelijken en misschien eenig misverstand dienaangaande uit de wereld te helpen.
Ik kan overigens kort zijn en beginnen met als niet voor beantwoording in aanmerking komende uit te schakelen het stuk van ‘Een moderne vrouw.’ Deze ongehuwde dame verlangt van mij dat ik den moed zal hebben om desnoods voor m'n overtuiging ‘den kruisdood te sterven,’ terwijl zijzelve nog niet eens het heel-kleine beetje moed getoond heeft te bezitten, dat noodig was om haar hoogdravend gesteld schriftuur met haar eigen naam voluit onderteekend te publiceeren.
Ook het stukje van den Heer Dibbets lijkt mij geen geschikte aanleiding tot een serieuze polemiek. Hij wil paradoxaal zijn, maar is niet bizonder geestig. Ook toont hij mij niet begrepen te hebben, als hij zegt: ‘Niet de liefde voor de vrouw heeft u geïnspireerd, maar de hartstocht.’ Hij brengt daardoor trouwens, zeer ongewenscht, het persoonlijk element in de discussie en tot persoonlijke hatelijkheden wil ik mij niet meer laten verleiden. - Maar in één opzicht heeft hij gelijk: inderdaad werd ik, bij het schrijven van m'n artikel niet ‘door liefde
gedreven,’ gelijk Hieronymus van Alphen (zoetsappiger nagedachtenis) bij zijn kinderachtige rijmelarijen; noch de ‘liefde voor de vrouw,’ noch de ‘liefde voor den man’ inspireerde mij m'n artikel. Ik schreef m'n artikel uit haat. Haat tegen de leugen-moraal en de leugen-zeden die de natuur en de waarheid gebannen hebben uit ons maatschappelijk leven. Die haat wil ik zaaien in de harten der menschen. Het prediken van ‘liefde’ laat ik over aan ‘ethische’ schwarmers en huichelachtige moralisten, die er voor betaald worden.
Zeer gunstig onderscheidden zich van deze beide polemisten de dames freule Lohman en mejuffr. Kortebroek, niet alleen door den goeden toon en de ernst hunner argumenten, maar ook door hun zakelijkheid. Daardoor wordt een vruchtdragende gedachtenwisseling mogelijk. Het komt mij voor, dat de denkbeelden van freule Lohman aangaande zeden en moraal op sexueel gebied niet zoo heel veel van de mijne afwijken. Zij mag ook in dit opzicht tot de ruimdenkender en vrijzinnigen gerekend worden. Alléén, ik ga wat verder nog dan zij in de ‘vrijzinnigheid’ en waar dit het geval is, acht zij dit ‘overdrijven’. - Dat de vrouw in haar vroegeren staat van vernedering zou verzinken, ‘waaruit het Christendom haar heeft opgeheven’, (hierover zou 'n discussie appart begonnen kunnen worden) indien mijn denkbeelden zouden worden verwezenlijkt, kan ik niet inzien. Integendeel, ik ben er van overtuigd, dat de vrouw eerst dan met recht de gelijkwaardige van den man zou worden; staat zij thans niet bij hem achter, waar de man zijn zinnenbevrediging kan vinden als hij wil, zonder dat iemand hem er bizonder hard over vallen zal, terwijl de vrouw moet wachten tot zij gekozen wordt door den man? Ik eisch voor de vrouw hetzelfde recht op als voor den man. - Waar freule Lohman zegt, dat men in deze quaestie elk geval afzonderlijk moet beoordeelen en men ‘onmogelijk algemeene regels en wetten kan maken in zake moraal,’ ben ik het volkomen met haar eens. Het zijn juist die ‘regels en wetten,’ door menschen gemaakt, die de natuur verkrachten en ik zou daarom willen aanbevelen, waar mogelijk, die wetten en regels te negeeren. De natuur regelt alles uit zichzelf, ook het sexueele leven - zie bij de dieren! - en wanneer we ons nu maar aan háár leiding zouden durven toevertrouwen, dan geloof ik dat we vooruit zouden gaan in zedelijkheid en reinheid, in waarheid en oprechtheid en de dieren in deze gelijk zouden worden.
Dit is eigenlijk de quintessence uit mijn artikel in nr. 53.
Freule Lohman vindt dit ‘direct-verderfelijk.’ Dat zou nog moeten blijken. M.i. kan het verderf op sexueel gebied al moeilijk nog meer verergeren, gezien den toestand dien we nu hebben met prostitutie, zelfbevlekking, onbevredigde maagden, geslachts-zieken, koop-huwelijken, enz. Die toestand is in-verrot.
Mej. Kortenbroek begint met te zeggen dat het ‘zeer gewaagd’ is voor een vrouw ‘en nog wel een ongehuwde’ in te gaan op een stuk als het mijne. Hier zitten we al dadelijk midden in de ‘geijkte’ moraal. Want waarom mag 'n vrouw niet evengoed haar gedachten laten gaan over 'n onderwerp als door mij aangeroerd, als de man? Waarin steekt die waaghalzerij? Hierin: het is ‘onfatsoenlijk’ voor 'n vrouw! Gelukkig dat mijn geachte opponente nochtans het stoute stuk heeft durven bestaan, die moraal te trotseeren, door met mij in debat te treden. Hiermede zette zij de eerste schrede op den weg naar de vrijheid. Mogen er meerdere volgen!
Het is echter jammer, dat mej. Kortenbroek in haar polemiek zich maar al houdt op den bodem der huidige maatschappelijke verhoudingen en daarop haar betoog gebaseerd heeft. Dit maakt het voor mij, die liever naar de lichtende toekomst blikt dan in het duister heden en het nog duisterder verleden, eenigszins lastig mij verstaanbaar te maken.
De maatschappelijke verhoudingen van thans zijn voor wijziging vatbaar; of denkt mej. Kortenbroek dat we het einde van de lijn der sociale evolutie reeds bereikt hebben? Het bezwaar dat zij naar voren brengt, nl. dat der kinderen-verwekking, tel ik, die mijn blik op de toekomst vestig, zeer licht. Zoo goed als ik wensch een natuurlijk sexueel leven, verlang ik ook een natuurlijke samenleving; nu acht ik het communisme de meest natuurlijke maatschappij-vorm, omdat het gelijk recht voor allen waarborgt neven de grootst mogelijke individueele vrijheid. Ik denk me als de meest-rationeele oplossing van het kinder-vraagstuk een communistisch opvoedingsinstituut, waarin die kinderen zouden moeten worden grootgebracht, wier ouders de lasten der opvoeding niet kunnen dragen, 't zij uit hoofde van den aard hunner werkkring, 't zij door geestelijk onvermogen, of door welke oorzaak ook. Ook zij die het geluk en het voorrecht van eigen kinderen te mogen grootbrengen en opvoeden niet beseffen of waardeeren kunnen, doordat zij geestelijk te laag daarvoor staan - maar hoe groot zal het percentage derzulken eigenlijk zijn? - zouden hun kinderen er kunnen brengen. De gemeenschap, die in alle behoeften voorziet, zorgt natuurlijk óók voor de instandhouding van dit instituut. Het is ieders belang.
- ‘Maar zulk een communistische maatschappij hebben we nu eenmaal nog niet’, zal men mij tegenwerpen.
Zeer juist, maar wie durft nadenken over het sexueele vraagstuk en de konsekwenties van zijn gedachten daarover aanvaardt, zal het met mij eens zijn, dat juist uit den toestand op sexueel gebied zooals die nu is blijkt, de noodzakelijkheid van de totstandkoming eener maatschappij, waarin een natuurlijk sexueel leven mogelijk zal zijn, zonder tot die gevolgen te leiden, welke thans, door de onnatuurlijke maatschappelijke verhoudingen daaruit voortkomenGa naar voetnoot*). M.i. staat dan ook de oplossing van het sexueele vraagstuk in het nauwste verband met die der sociale kwestie in 't algemeen.
Mej. Kortenbroek schijnt passie, hartstocht uit den booze te achten Mag ik haar doen opmerken, dat deze de eenige voorwaarde is tot voortteling van 't menschengeslacht en dat, zoo deze voortteling het alleen van ‘de liefde’
moest hebben, ons menschenras spoedig van den aardbodem verdwenen zou zijn? - Verder geeft mijn opponente aan vrouwen en meisjes den raad: ‘geef u niet zoo gauw gewonnen’. Ik zeg: geef u ‘gewonnen’ als uw natuur dit van u eischt. En als gij er u niet mee in moeilijkheden begeeft. Dan steekt er niets kwaads in, integendeel: gij bevredigt dan uw eigen begeerte, bereikt uw natuurlijke bestemming en onttrekt er misschien een medemensch (man) door aan de doodelijke omhelzing der prostitutie.
Nu laat ik mej. Kortenbroek's verdere beschouwingen maar rusten.
Pater Bensdorp heeft zich, naar ik zie, geergerd aan de redactrice, die mijn artikel, dat een beestenmoraal predikt, opnam. Z. Ew. houdt het zeker maar liever met de vuile moraaltheologie van een Liguorie. Kwestie van smaak.
Den heer Ducroo mijn vriendelijken dank voor zijn betuiging van instemming.
JOH. G. SCHIPPERUS.
Naschrift.
Een oude jaargang van dit blad doorbladerende werd mijn aandacht toevallig getroffen door een gedachtenwisseling, getiteld: ‘Een groote nood, door een Vrouw.’ (Holl. Lelie, 20e jg. no. 1, 4 Juli 1906).
In verband met mijn artikel ‘De geijkte moraal’, enz., en met hetgeen ik hierboven zeide, lijkt mij het volgende citaat uit genoemde gedachtenwisseling niet onbelangwekkend:
‘Het niet uitleven van hun hartstocht’, voilà la chose!
Dàt is de groote nood, waarover Gustav Frenssen spreekt en terecht!
Er komt een andere toestand... een toestand die de zedelijkheid bevordert! Zinnelijkheid is niet slecht, is iets dat aangeboren is, is natuur en moet dat onderdrukt worden, natuur zal zich wreken.
O, vrouwen, gij wilt het niet bekennen en waarom niet? Gij wilt niet bekennen, dat het leven u soms te zwaar wordt, als gij zoo eenzaam de nette burgerlijke paadjes bewandelt!
Gij wilt niet bekennen, dat gij soms dreigt te stikken van inwendige onrust en verlangen, zooals Anna en Heinke Bosje in Hilligenlei!
Gij wilt er niet voor uitkomen, dat gij eveneens als die twee meisjes soms in uw eigen prevelt: ‘Ach, kon ik me maar koesteren van een ‘hem’! werd ik maar vertroeteld en met liefde omringd door hem! Ach kon ik maar bevrediging vinden voor mijn wild opbruisend verlangen daarbinnen!’
Dat alles wilt gij niet bekennen en desniettemin is het wáar! Ach de vrouwen zijn op dat punt niet veel anders dan de mannen; zij hebben even goed hunne begeerten beiden, maar het is eenmaal fatsoenlijk en klein burgerlijknetjes, dat de vrouwen dat gevoel verbergen in de achterste laadfes van hun geheimen kastje!!
Hier wordt dus bevestigd mijn bewering, ‘dat het fatsoenlijke meisje wel te beklagen is’; ik hecht daaraan te meer waarde, waar die bevestiging van de zijde eener vrouw komt. De vrouw, die geen bevrediging voor haar natuurlijke hartstocht kan vinden, of liever deze niet mag zoeken om fatsoensredenen, zij lijdt dus een grooten nood.
En het zou een aanslag tegen de beschaving heeten moeten, indien wij dien ‘grooten nood’ zouden willen lenigen, door krachtig op te tornen tegen een ‘moraal’ welke in vele gevallen hoofdoorzaak is van dat lijden? Zij die dit willen volhouden, hebben een vreemd begrip van ‘beschaving.’
JOH. G. SCHIPPÉRUS.
Noot redactrice
In het a.s nummer verschijnt, naar aanleiding van de artikelen van den heer Schippérus, een stuk van mijn hand, getiteld: Wat is onzedelijkheid?