bekend genoeg; ik behoef ze hier niet te herhalen.
Het zijn beschuldigingen van verschillenden aard, maar geen van alle zijn ze licht te noemen en dat te minder in verband met de hooge en verantwoordelijke positie van een minister. Zulk een positie is als een lichtbaak, en wanneer nu het licht, dat van zulk een hoogte uitstraalt, slecht is, dan komen de lagerstaanden daartegen op.
En met recht, m.i.
Dit is in de eerste plaats de taak en het recht van den journalist: critiek uit te oefenen, en niét hoogstaande personen te vleien.
Aan hofvleiers was in de wereld nog nooit gebrek.
Het is geenszins mijn bedoeling Calmette te verdedigen tegenover Caillaux.
Integendeel: ik vind 't een zeer moedige daad van de ministers-vrouw, die meende in haar recht te zijn, voor dat recht te durven opkomen.
Wat ik verdedig, is in 't algemeen dit: Het recht van den journalist, om critiek uit te oefenen, ook al is deze critiek voor de betreffende persoon verpletterend.
Wat heeft het volk aan ministers, die eigen voordeel boven 's lands belang op het oog hebben?
Het volk zelf ziet dit niet.
De leiders zien het.
Mogen zij protesteeren?
Zij mogen dit niet alleen, zij moeten het. Zij moeten protestveren, totdat zoo 'n slechte lichtbaak omver is geworpen.
In dit bijzondere geval, waarvan ik uitga, heeft de journalist zijn doel bereikt: Caillaux is afgetreden.
Slechts ten koste van zijn leven heeft hij dit doel bereikt.
Maar zijn dood is in zeker opzicht die van een martelaar.
De wereld, die hij achter liet, is er beter en wijzer door geworden.
Zijn dood werpt als 't ware een scherp licht op alle verkeerde toestanden.
Het is de plicht van ieder mensch, om zoo goed mogelijk te zijn, maar vooral is dit de plicht van hen, die een hooge plaats innemen onder de menschen.
Als een vroom man, uiterlijk-vroom man dan altijd, slechte dingen doet, dan vinden wij dit erger, dan wanneer 'n gewoon mensch 't zelfde doet; en daaraan hebben we gelijk.
Mij zijn raadsleden bekend, die ijveren voor een nieuwe spoorlijn, openlijk natuurlijk voor 't algemeen belang, voor de welvaart van de bevolking. Feitelijk om hun eigen beurs te spekken! Zij hebben voordeelig-gekocht land liggen, dat, zoo het ontwerp voor de nieuwe lijn wordt aangenomen, zeer-winstgevend wordt onteigend.
Gezegend de journalist, die daarop eens zijn pen richt.
Ik ken opvoedkundigen, van wien men toch in de eerste plaats een goed voorbeeld vraagt - oefening wekt, voorbeeld trekt, heet het immers -; die zelf dingen doen, waarvoor zij niet durven uitkomen, die zij angstig verborgen houden in het duister.
Welke waarde hebben zulke paedagogen? Ik ken schijnbare Christenen, zich noemende Christen-anarchisten, die de leer van het niet-wederstaan propageeren. Ik oefende critiek op een van hen uit.
Wilde die man nu zijn leer getrouw blijven, dan had hij immers moeten zwijgen. Heimelijk is hij actie tegen mij begonnen. ‘De naam Johanna Steketee, weg er mee.’
Maar vooruit met de propaganda v.h. nietwederstaan.
Ach, met hoeveel mooie woorden en te mooie lesringen gaat het niet zoo!