De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 706]
| |
groote steden zien het beter in en laten op de gemeentelijke kweek- en vormscholen voor onderwijzers(eressen) de vreemde talen en de wiskunde aan de leerlingen doceeren, ja, ook het Rijk weet wel dat het niet in orde is als men de jongelui geen vreemde talen en wiskunde laat leeren, want op de Rijkskweekscholen is dit onderwijs voorgeschreven en op de Rijksnormaallessen A staat één vreemde taal, Fransch of Duitsch, en Wiskunde op het leerprogram, maar de groote menigte Rijksnormaalscholen B beperken zich geheel tot het examenprogram (d.i. geen vreemde talen en geen Wiskunde) en de legio inrichtingen van particulieren, waar voor premiën van den Staat voor elken geslaagde de onderwijzers-opvoeders worden klaargebakken of klaargestoomd tot heil van 't lieve vaderland, geven juist zooveel als noodig is voor 't slagen bij 't examen. Evenals de Staat soldaten werft voor ons leger in Oost en West met een handgeld, zoo werft hij de opvoeders van 't volk met het handgeld der kostelooze opleiding. Ook aan de particuliere klaarmaakscholen wordt geen of een zeer gering schoolgeld geheven; de onderwijzers of leeraren kunnen ruim uit met de door het Rijk uitgekeerde premiën voor geslaagden. Op zichzelf is dit stelsel van kostelooze opleiding niet verkeerd; dat het noodig is op deze wijze onderwijzers te kweeken bewijst echter dat er iets niet in den haak is en de lezer(es) weet het zeker wel, 't is dat het onderwijzerschap geen voldoend, geen fatsoenlijk betaald bestaan geeft. Zoo moeten uit de onderste lagen der maatschappij de onderwijzers worden gerecruteerd. Ook dit zou niet verkeerd zijn - niemand toch zal in ernst beweren dat de hoogere lagen der maatschappij meer aangeboren intellect bezitten of in werkelijkheid door hooger innerlijke beschaving zich gunstig onderscheiden - indien nu maar het examen zulke eischen stelde dat uitsluitend wèl-onderwezen, ontwikkelde jongelui er aan konden beantwoorden en de aanstaande onderwijzers een vormende opvoeding ontvingen, waardoor zij werden opgeheven boven den kring waaruit zij voortkomen. 't Is goed dat voor iedereen de kans bestaat zich op te werken, 't is in 't algemeen belang dat ook aan het intellect uit de lagere en laagste standen gelegenheid wordt geschonken zich te ontwikkelen, opdat het later in allerlei betrekkingen diensten kan bewijzen aan de maatschappij, en 't is treurig dat deze gelegenheid enkel of bijna uitsluitend bestaat bij 't onderwijs. En dan nog niet eens opzettelijk met de bedoeling de beste leerkrachten voor de scholen te verkrijgen, maar tengevolge van een te misprijzen benepen zuinigheid bij de Regeering, die aan menschen, wien zij de belangrijke taak der volksopvoeding toevertrouwt, geen financieelzorgenvrij bestaan waarborgt. Intusschen mag men het gelukkig achten dat voor 't geven van onderwijs aan allen de toegang vrij staat. Als nu de opleiding maar voldoende was! Misschien zijn er menschen, die niet inzien waarom een onderwijzer der lagere school Fransch, Engelsch, Duitsch en Wiskunde behoort te kennen, daar hij die vakken toch niet behoeft te onderwijzen. 't Is dan ook niet zoozeer om deze kennis dan wel om de ontwikkeling die zij aanbrengt. Een onderwijzer behoort te zijn een persoon die de beste opleiding heeft gehad, omdat aan hem is opgedragen het moeilijkste, het fijnste werk dat er bestaat: kinderen, jonge menschen te leeren kennen en naar hun aard te vormen en te ontwikkelen. Is dit niet het werk van een artist in de edelste beteekenis van het woord? En wordt de voorbereiding tot deze moeilijke, verheven taak niet verlaagd tot een africhting op de verschillende handgrepen van een métier? Zoodat jonge menschen op den leeftijd wanneer studeerenden hun vakstudie aanvangen, op de jeugd worden losgelaten om er hun vivisectische proeven op te verrichten! Meer en meer dringt de overtuiging naar voren dat de school voor 't kind niet is wat ze behoort te zijn, dat ze bloot intellectueel, niet vormend is. Maar hoe zullen de onderwijzers zelf het gebrekkige van deze inrichting inzien, als zij blijven staan op hun laag standpunt? Onlangs ontmoette ik een vriend, die mij vertelde dat hij een nieuwe school(gebouw) gekregen had. ‘Wil je ze eens zien?’ vroeg hij. ‘Graag’, zei ik, en wij gingen er heen. ‘Hierdoor’, zei hij, toen we bij een smal steegje kwamen. ‘Wel, waarom? de school staat toch aan de hoofdstraat.’ ‘Ja, maar daar is geen ingang, deze is aan den anderen kant in de.... straat (een achterbuurt), 't is een kostelooze school.’ Weldra waren we er. 't Was een prachtige school, nog geheel nieuw; de schoonmaak, 't was op 't eind van de zomer-vacantie, had alles overtogen met een waas van blinkende frischheid, die er op lag als de morgendauw op de weide. Een | |
[pagina 707]
| |
plein, de speelplaats, niet overdekt, was er voor, evenwel niet ruim genoeg voor de 400 à 500 kinderen, die hier schoolgingen. We traden 't gebouw binnen. 't Was alles even keurig. De vloer in de gang was mozaïek, in de lokalen stonden nette, zindelijke banken, elk met twee zitplaatsen, er kon uitstekend geventileerd worden; ook de verwarming in den winter, zoo vertelde mijn vriend, liet niets te wenschen over, de borden waren van glas en in alle richtingen verstelbaar. Les cabinets d'aisance, voorzien van waterleiding, waren volgens zijn mededeelingen reukeloos, werkelijke inodores; daarbij waren waschgelegenheden, zoodat voor zindelijkheid en reinheid in dit brandheldere gebouw in alle opzichten uitstekend was gezorgd. ‘Hoe vin je 't?’ vroeg hij. ‘'n Mooi gebouw en alles zoo zindelijk,’ was mijn antwoord. Kortom, ik roemde de inrichting en loofde den vooruitgang, die althans in menige stad en in een enkel dorp zoowel aan arme als aan rijke kinderen gelegenheid geeft in ruime en trissche, goed geventileerde, verwarmde lokalen de voor hun ontwikkeling en 't leven noodzakelijke kennis op te doen. ‘Doch is deze zindelijke school wel naar den zin der kinderen? Waar zijn de overdekte speelpleinen, de werk- en speellokalen, de gelegenheden voor sport als voetbal, hockey, korfbal, enz.? Weet ge hoe ik mij een school denk? Een gelegenheid om te leeren, zeer zeker. Maar niet alleen dat? Een gelegenheid voor ontwikkeling van lichaam en geest, dus niet een gebouw of liever, niet alleen een gebouw, maar een verzameling van leer- en speellokalen, van werkplaatsen en speelpleinen, in de open lucht, overdekt, niet overdekt, en ook binnenshuis; een plaats van uitspanning, zoowel als van inspanning. Een verzameling van alle mogelijke gelegenheden voor al de bezigheden, die 't leerende, werkende en spelende kind noodig heeft voor zijn alzijdige ontwikkeling, voor de ontwikkeling van alles wat in embryo in 't kind aanwezig is. Onder school zou ik willen verstaan: vorming, opvoeding, kinderleven. En de school, de inrichting, moet dus voorzien in alle factoren van die vorming. Zij moet zijn het domein van 't kind, dat te allen tijde bij dag vrijen toegang heeft tot zijn school, buiten de les- en werkuren, om er te spelen; ook in de vacantie gedurende geheele dagen, ter ontspanning na 't leeren, wanneer de leeren werklokalen gesloten zijn. Hier, in zijn school, die in al zijn behoeften voorziet (behalve kleeden, eten en drinken, dat de taak blijft der ouders), vindt het kind zijn makkers, zijn school is zijn leven; in de speelplaatsen en de speellokalen kan niemand het hinderen; geen politie houdt er toezicht en geen voorbijganger wordt gehinderd; de verschillende onderwijzers, die er zijn voor 't leeren en ook, of andere, voor 't spelen en voor 't werken, leiden, zoo noodig, de spelen en de oefeningen, zien toe en bewaren de orde. Wat is zoo'n mooie school toch eigenlijk een plaag voor de jeugd, nietwaar? De dartele kinderen moeten er leeren en leerende stilzitten. En als dat niet langer kan, dan mogen ze eens een kwartiertje spelen, maar als 't te koud is of regent, moeten ze in 't gebouw blijven, want zelfs een overdekte plaats is er niet. En in de leerlokalen kan niet gespeeld worden, er is geen ruimte voor beweging; misschien ook zou de onderwijzer bang zijn dat het lokaal werd ontwijd, als 't luidruchtig spel schaterde in dezelfde lucht, waar bedaarde en kalme ernst woorden van wijsheid doceert. De kille, zindelijke netheid, die u tegenblinkt van de glad geschilderde banken en paneelen, vervult de jeugd met ontzag voor smettelooze reinheid, leert ze zich in acht te nemen om alles te ontzien door 't niet aan te raken. Maar waar kweekt ge aan de daadwerkelijke zindelijkheid, die in 't leven gevraagd wordt van zooveel menschen, vooral uit den minderen stand, die hun handen en kleeren door en bij hun werk moeten vuil maken, wier bezigheden niet toelaten vuile dingen niet aan te raken, en die voor zichzelf en hun omgeving uit het oogpunt der gezondheid toch rein, onbesmet moeten blijven en daarom zindelijk, dus omzichtig en beleidvol, hun vuile werk behooren te verrichten? Waar leeren hier de kinderen rein te blijven temidden van onreinheid? En waar vinden de leerlingen beweging en bezigheid voor hun lichaam? Hun beenen moeten hier rusten met hun lichaam; want ze zitten hier; hoe stiller, hoe liever 't den onderwijzer is. En zelfs hun handen gebruiken ze ter afwisseling van 't luisteren enkel om te schrijven of te toekenen, en dit laatste dan nog maar hoogstens twee uurtjes per week. Wat mogen ze eens in elkaar zetten? Waar zijn de bouwdoozen, de legkaarten? Hoe komt ge aan den meest natuurlijken wensch van 't kind tegemoet, als het zegt, dat het zoo graag iets maken wil? Waarvoor dienen het kind hier eigenlijk de handen, met welker arbeid de meesten later den kost moeten verdienen? Schiller zegt: | |
[pagina 708]
| |
Das ist 's ja, was den Menschen zieret und dazu wand ihm der Verstand,
Dass er im Innersten erspuret, was er erschafft mit seiner Hand;
maar dan moet er toch eerst iets met de hand erschafft worden. En dat, het eerste begin, de grondslag, wordt in deze mooie school, bij het tegenwoordige onderwijs, overgeslagen. Wat aanleiding moet geven tot denken, wordt weggelaten. Is dat niet de verkeerde wereld?’ ‘Also sprach Zarathustra,’Ga naar voetnoot1) zei mijn vriend. ‘Wat een ideaal heb jij van een school! Je zou het heele onderwijs onderstboven keeren. En wat een kosten! Wie zou alles betalen? Laten we naar 't bereikbare streven.’ ‘Goed’, antwoordde ik, ‘'t bereikbare, dat vind ik uitstekend. Maar dat is meer dan dit gebouw voor 't leeren. Ik mis de school voor het doen, de werkplaatsen voor de jeugd. Wat zou het de rijke stad kosten ('t was Kampen), als zij aan de school voor 't leeren de school voor 't werken verbond? Als zij de jeugd de gelegenheid schonk de handen uit de mouw te steken en in haar daden aanleiding deed vinden tot denken? Laat dan voorloopig het spel buiten de school, laat de stad ruime speelpleinen aanleggen, waar de jeugd ongehinderd bot kan vieren haar behoefte aan luidruchtigheid en beweging, maar laten we het doen in de school brengen, laat de opvoeding worden in de eerste plaats het kweeken van de daad, die zelfvertrouwen wekt en stof geeft tot denken. Ik wil voorloopig met dit mindere tevreden zijn, gedachtig aan 't spreekwoord der Friezen: Als 't niet kan zooals 't moet, dan moet het maar zooals 't kan, maar laat niet af van 't ideaal, ook 't spel onder leiding en deskundig toezicht te plaatsen, niet onder politieverbod, doch op school, als deel der opvoeding. En in afwachting van deze schoone toekomst, die eenmaal heden zal zijn, brengen we vooreerst op school het doen door den arbeid, de bezigheid der handen, omdat het 1o. beantwoordt aan het natuurlijk streven van 't kind, 2o. om zijn eigen waarde en 3o. omdat de daad het aangewezen uitgangspunt is voor 't denken en handenarbeid de doelmatigste voorbereiding is voor de eischen van 't later leven.’ ‘Maar waar,’ luidde 't bezwaar van mijn vriend, ‘zijn de onderwijzers, die in deze ideeën zijn grootgebracht en waar is de school, die ons onderwijzers-handenarbeiders geeft?’ ‘Haarlem!’, was mijn antwoord. Met een kleine variant: ‘Van Haarlem begint de victorie!’Ga naar voetnoot1) Ja, dat zou kunnen, als alle opleidingsscholen waren als de Haarlemsche Kweekschool en al de jongelui vóór hun komst op zoo'n vakschool een goeden cursus hadden doorloopen als b.v. de H.B.S. 5-jarigen cursus, en daarna vier jaar van hun 17e of 18e tot hun 21e of 22e jaar tot onderwijzers werden gevormd op zoo'n vakschool, dan... ................. C. GROUSTRA. |
|