| |
| |
| |
Overzicht van de Week.
I.
De zonde der menschen.
Chronisch alcoholisme en zenuwziekten.
Voor de zooveelste maal is weer het bewijs geleverd van den vreeselijken invloed, dien het systematisch gebruik van alcohol heeft op ons lichaam. Dr. Rindfleisch te Dortmund heeft, als directeur van de inrichting voor Zenuwzieken, alle gelegenheid gehad een betrouwbare statistiek op te maken. In 1912 vertoefden in de inrichting 269 mannen en 129 vrouwen. Van de mannelijke patiënten hadden er 68 hun kwaal te wijten aan het geregelde gebruik van alcohol; daarbij waren er 18 gevallen van delirium tremens. Bij de vrouwen was het percentage wel geringer, doch nog altijd veel te groot; zeven vrouwen, die door een chronisch alcoholisme aan zenuwziekte, om niet te zeggen krankzinnigheid leden! Op drie patiënten na was de ziekte van 97 epileptici, eveneens slechts het gevolg van drankgebruik.
(Vaderland.)
Lees het bovenstaande bericht, in al zijn vreeselijken ernst, eens nauwkeurig over, lezer en lezeres, en vraag U dan eens af of ik geen gelijk heb waar ik steeds zeg dat de dieren in menig opzicht veel, veel hooger staan dan de menschen. Want, de dieren bedrinken zich niet, maken zich daardoor niet tot walgelijke, van alle intelligentie, en alle rede beroofde, ruwe, voor anderen gevaarlijke wezens.
Dat doen alleen de menschen.
Uit het bovenstaande nuchtere, zakelijke berichtje ziet gij welke vreeselijke gevolgen deze drankzucht heeft voor henzelven, maar helaas óók voor hunne onschuldige nakomelingschap. - Want, het dreigement uit de tien geboden uit den bijbel: Ik zal het bezoeken aan Uwe kinderen en kindskinderen, dat gebod, dat mij altijd zoo mateloos onrechtvaardig, zoo gansch en al in strijd met een liefde-God heeft toegeschenen, het wordt nooit en nergens zoo onophoudelijk en zoo afdoend bewaarheid, als waar het geldt de gevolgen der drankzucht voor de onschuldige nakomelingschap van drinkers. Geloof in den Bijbel of niet, houdt die tien geboden voor nonsens, of doet het niet, dat doet niet af en toe aan het feit waarover ik het hier heb, namelijk dat dit dreigement zich bewaarheidt, dag in dag uit, en eeuw aan eeuw.
En toch wordt de geheel-onthouders-beweging, wordt de roepstem om plaatselijke keuze, wordt alles in een woord wat men doet om dezen volkskanker grondig tegen te gaan, stelselmatig, geniepig, tegengewerkt.
Door wien?
Door hen die de macht in handen hebben.
En, weet ge waarom?
Omdat die allen zelven zijn in meerdere of mindere mate.... dronkaards.
Neen, natuurlijk, ze liggen niet in het openbaar in de goot. Ze worden niet opgepakt door agenten, omdat ze beschonken langs de straat loopen.
Ze doen het achter de schermen, in hunne mooie huizen, in hunne societeiten, op hunne clubs, op hunne diners....
Vraag eens op ‘de Witte,’ die groote societeit in den Haag, hoeveel bittertjes (enkel slechts bittertjes vóór den eten) daar elken dag worden verschonken aan de er dagelijks komende, hoogst-fatsoenlijke, gansch niet ‘drankzuchtige’ heeren?
En vraag eens aan restaurateurs en kellners hoevele fijne wijnen er vloeien op diners? Hoevele dure champagne dagelijks wordt verschonken?
En vraag eens aan onze universiteiten, aan hospita's en concierges, en andere ingewijden, hoevele onzer aanstaande ‘mannen van gezag,’ doctoren, dominees, hoogleeraren, staatslieden, rechters, hun jeugd verliederlijken aan de academiën, in dagelijksche dronkenmanscrenoecbens?
En dan, nochtans, wordt er door diezelfde menschen huichelachtig op touw gezet een of andere beweging tegen de toenemende tuberculose, of tegen andere volksziekten van dien aard. Terwijl ze ondertusschen heel goed weten, dat juist die volksziekten, die tuberculose, enz., hun oorsprong vinden in de drankzucht, welke het gestel ondermijnt en het lichaam verwoest.
Zuigelingensterfte b.v. op Scheveningen!
Och ja, wat klinkt dat aanstellerig-lief, daartegen met hygiënische voorzorgsmaatregelen te keer te gaan. Maar, de meeste zuigelingen op Scheveningen sterven, omdat de geheele bevolking daar wordt verrot door de jenever-zonde, door de kroeglooperij, en omdat dientengevolge juist deze in het kinderen-maken zoo buitengewoon vruchtbare Scheveningsche bevolking meestal ter wereld brengt zwakke, longzieke, reeds vóór de geboorte ondermijnde wezentjes, die beklagenswaardig te gronde gaan veel minder nog uit gebrek aan goede voeding, of aan lucht en licht, dan wel aan innerlijke, van de geboorte af meegebrachte jenever-verrotting.
| |
| |
Maar, die waarheid durft noch wil niemand aan!
Want, de rijke reeders op Scheveningen.....
Onderzoekt maar eens!
En de Hagenaars-zelf, de Haagsche heeren!
Zij gaan geen van allen vrij uit.
Zij willen het kwaad niet aanvatten bij den wortel, omdat zij dan zelf het voorbeeld zouden moeten geven.
En dat willen zij niet.
Onzedelijkheid! Er wordt zoo veel over geredeneerd en gekaveld. Maar, is het niet een feit, een niet te loochenen feit, dat de mensch juist dan het meest-onzedelijk en het meest-onrein optreedt, wanneer zijne zinnen zijn overprikkeld door alcohol? Ook in dit opzicht draagt alcohol de gróóte hoofdschuld.
Jenever is goedkoop. Daarom is het de volksdrank.
Maar, champagne, wijn, liqueuren, zij zijn evengoed alcohol-houdende, en dientengevolge tenslotte precies dezelfde gevaarlijke, verrottende uitwerking hebbende dranken.
Alleen, die dranken kunnen enkel de heeren, de rijken dezer aarde zich veroorloven. En daarom gaan die vrijuit. Maar een man uit het volk, die zich in een kroeg schuldig maakt aan een vechtpartij, of op straat waggelt en aanstoot geeft, wordt opgepakt, en wordt veroordeeld tot geldboete of gevangenisstraf.
En toch is deze laatste veel meer te verontschuldigen, dan de meneer, dan de student, dan de zoogenaamd ‘beschaafde’. - Wat ik reeds zoo dikwijls heb gezegd, herhaal ik ook hier: iedereen weet hoe het toegaat op dit speciale gebied op de reunie-feesten aan onze universiteiten, hoe de oud-studenten, voor het grootste deel geworden mannen van invloed, hoogleeraren, dominees, doktoren, rechters, staatslieden, enz. enz., zich dan walgelijk te buiten gaan, en de meest weerzinwekkende dronkenmanstooneelen opvoeren. Zouden ze daartoe lust gevoelen, indien ze niet al die jaren dóór de innerlijke aandrift er toe in zich hadden gevoed, indien bovenal hunne ‘academische’ opvoeding hen niet stelselmatig had voorbereid tot dit soort van smeerlapperij?
- En dezulken regeeren ons.
Dezulken zijn het die thans de plaatselijkekeuze beweging tegenhouden, en die achter de schermen de oorzaak zijn dientengevolge van die algeheele verrotting en vervuiling, waarvan het bovenstaande zakelijke berichtje U een afdoend denkbeeld kan geven!
Geen bonden tegen de onzedelijkheid en geen zuigeling-sterfte-wering en geen tuberculose-bloemendagen, niets van al die doekjes voor het bloeden zullen iets helpen, zoolang gij den wortel van het kwaad niet wilt aantasten, niet wilt erkennen dat die wortel zit in de lichaamsverrotting door alcohol-misbruik, - lichaamsverrotting welke zich voortplant van kind tot kind, van geslacht tot geslacht.
Schande daarom over alle overheidspersonen, die het volk op openbare feestdagen als genoegen durven aanbieden: Nachtpermissie voor de kroegen, en die dan den agenten aanmoedigen voor de dronkenschap op zoo'n feestdag een oogje dicht te doen.
Schande over hen. Zij zijn verdervers van het volk, en van onschuldige toekomst-kinderen.
Want, bedenk ook dat eens - hoevele zulke ongelukkige wezentjes worden er juist in zulke nachten, - van door den Staat geoorloofde dronkenschap door nachtpermissie voor de kroegen, - gemaakt in zinnelooze dierlijkheid, als slot van de dronkenmansopwinding?
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Een beroemd man.
We weten allen ongeveer wie de onlangs gestorven dichter Mistral is geweest: iemand die het door zijne verheerlijking van de Provençaalsche taal heeft gebracht tot eene buitengewone vermaardheid, die den Nobelprijs verwierf, die in Maillane, in zijn geboortehuis, leefde en stierf verafgood, kan men wel zeggen, door gansch Provence, en wiens uitvaart in hoogen ouderdom onlangs is gevierd met de grootste eerbewijzen zijdens den Franschen Staat, die afgevaardigden zond, welke prachtvolle lijkreden hielden, enz., enz.
Dat is de dichter Mistral naar de zijde der hem bewonderende wereld. -
Maar.... er is nog een andere Mistral ook! Een man die zijn vrouw lief had, die zeven en twintig jaren lang zijne dienstbode in eere hield, en die zijne honden wist te waardeenen zooals honden het verdienen. -
Toen Mistral gestorven was bleek uit zijn testament, dat hij wenschte te worden begraven met in zijne kist het portret zijner vrouw op hun huwelijksdag, neven dat van zijne getrouwe dienstbode Marie, die reeds zeven en twintig jaren in zijn dienst is geweest, en neven dat zijner geliefde honden, voor wien hij op den avond vóór zijn dood nog een laatste lief kozing overhad.
| |
| |
En zoo is het geschied.
Zie, voor mij is déze Mistral veel meer een onsterfelijk voorbeeld dan om al zijne beroemdheid van dichter. Want, hierdoor toonde hij te bezitten een groot en een goed hart.
En ach, dichters, die zijn er zoo véle in de wereld. En die maken haar niet beter.
Maar, menschen met groote goede harten vindt ge zoo weinige, och zoo weinige....
En hun invloed is zoo onberekenbaar groot.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
Zeer juist.
Het onderstaande ingezonden stukje knip ik uit het Vaderland. Ware het, zooals gewoonlijk in zulke gevallen, niet onderteekend, ik zou er geen notitie van nemen. Nu deze inzender echter den moed heeft zijn naam te noemen, acht ik het niet ondienstig zijne zeer ware woorden hier over te nemen:
| |
Autoverkeer.
Aan de hoofdredactie van Het Vaderland.
Dat Holland een land is waar vrijheid heerscht, daarover zijn allen het eens. Zelfs de vreemdelingen die hier eenigen tijd vertoeven hebben grootgin lof daarover. Jammer, dat die vrijheid soms in bandeloosheid overgaat.
Tegenwoordig kan geen voetganger zich meer gerust op straat wagen. Ons leven wordt overal bedreigd door de automobielen. De chauffeurs, meestal niet goed getraind, bonen niet den minsten eerbied voor 't leven hunner medemenschen. in vliegende vaart komen zij aanhollen, soms door de nauwste straten of stegen.
Zou er niet een wet kunnen gemaakt worden dat ze bij 't omgaan van hoeken hun vaart eenigszins moeten temperen en moeten toeteren?
't is een paar weken geleden dat ik bij Café Riche wilde oversteken. Er was niets te zien geen rijtuig, geen tram. Ik waagde het dus. Ik was in 't midden der straat. Eensklaps komt er ‘full speed’ uit de Kettingstraat een auto aansnellen, zonder geluid te geven, wèl toen die vlak bij mij was. Zoo een heer mij niet geholpen en weggetrokken had, was ik er onder gekomen. 't Is betrekkelijk nog minder als men ineens dood is, doch om vreeselijk verminkt te blijven leven is ontzettend.
Op mijne vraag aan 't hoofd der politie die mij welwillend ontving hoorde ik dat er eene wet zal gemaakt worden. Wanneer? Misschien als er eerst een hooggeplaatst persoon overreden is. Dan neemt men maatregelen, evenals vroeger bij dat ongeluk op het Bezuidenhout. Ook de hoogste autoriteit, hier de burgemeester, deelde mij 't zelfde welwillend mede. Zijne Edel-Achtbare kon er ook niets aan doen, doch vertelde mij ook dat er eene wet dienaangaande zou komen.
De Hollanders zijn een geduldig volk. Onder hunne spreekwoorden is er een ‘,Langzaam gaat zeker.’ ik moet zeggen: die spreuk houden ze in eere. De langzaamheid is hunne volksdeugd.
Bij wie moeten we nu aandringen dat die wet er komt en wel met spoed. Ook dat niet iedereen zich als chauffeur mag opwerpen en op die manier gevaar oplevert voor 't leren der voetgangers - of worden. die (de voetgangers) geheel weggecijferd?
'k Herhaal, de Hollanders zijn een zeer geduldig ras. Als ze zelve eens 't recht in handen namen en als ze aangereden werden zichzelve recht verschaften, zou dat te verwonderen zijn?
Wilt u mij op deze vragen antwoorden? Ook lees ik altijd in uw blad: ‘Men verzoekt ons te melden dat de chauffeur bij dit en dat ongeval geen schuld had. Een chauffeur heeft nooit schuld. 't Is altijd de schuld van de voetgangers. Wat doen ze ook op straat? Ze loopen de auto's in den weg.
Dat het meer dan tijd is dat hierin verandering moet komen zal de geachte redactie wel met mij eens zijn.
U dank zeggend voor de plaatsing,
Uw abonné
MULLER.
Om te beginnen beaam ik volkomen bovenstaande woorden, dat onze zoogenaamde ‘vrijheid’ heel dikwijls ontaardt in bandeloosheid. Ik heb reeds meermalen daarover geschreven in de Lelie. Men moet, zooals ik, veel verkeerd en gewoond hebben in het buitenland, om eerst recht te kunnen vergelijken het gebrek aan orde, aan durven-optreden ten onzent, zijdens de politie, met de uitnemende toestanden welke, speciaal in Duitschland, en speciaal in Pruissen, heerschen in zake straatverkeer. Maar in het bijzonder heeft deze inzender het over het auto-verkeer, en deszelfs gevaren. Nu, daaromtrent kan heusch niet genoeg gezegd worden. Ik heb met eigen oogelf staaltjes aanschouwd van de ongelooflijkste snelheid op druk-bezochte wegen, zonder dat de agenten ook maar eenige pogingen deden zulk een lafaard (want, dat noem ik iedereen die zich niet bekommert om het levensgevaar zijner naasten, mensa en dier beide, terwijl hij zelf veilig is) tegen te houden ofte bekeuren, of althans zijn auto-nommer te onthouden.
Zeer terecht maakt de inzender hierboven
| |
| |
dan ook de opmerking dat een wet tegen zulk woest rijden vermoedelijk eerst dan zal gemaakt worden als er eerst een of ander hooggeplaatst persoon is overreden. Datzelfde heb ik-ook reeds menigmaal gezegd. Laten er maar eerst eens een paar gemeenteraadsleden, of de burgemeester, of een voornaam familielid van hem verongelukken, dan zal je eens zien! Dan staan de couranten plots vol van lange jeremiaden, en vreeselijke uitroepingen over hel ‘vreeselijke’ van 't geval. En dan - misschien - wordt er wat gedaan. Neen, ik wensch niemand iets kwaads toe, maar, in zulke gevallen van openbare veiligheid is het helaas noodzakelijk den wensch uit te spreken, dat de hooggeplaatsten eens aan eigen lichaam mogen voelen; want dat is de éénige weg om hen wakker te schudden tot hun plicht jegens hunne naasten, de voetgangers, speciaal daarondèr de dooven, de ouden, de slecht-ter-been-zijnden, enz., om van de diep-beklagenswaardige dierenwereld niet eens te spreken.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Het gezond verstand van de R.K. geestelijkheid.
Meermalen reeds heb ik geconstateerd - en mij daardoor heel wat vijandschap van protestantsche zijde op den hals gehaald - dat de R.K. Kerk veel meer gezond verstand toont waar het geldt maatschappelijke vraagstukken, enz., dan de onder elkaar eeuwigverdeelde en steeds ieder voor zich handelende protestanten. De houding aangenomen door den Bisschop van 's Hertogenbosch inzake de verderfelijke padvindersbeweging is weer een zooveelste bewijs vóór deze mijne stelling. Immers, waar dezen zomer in Nijmegen een padvinderskamp zal worden gehouden, daar zendt de bisschop van 's Hertogenbosch dienaangaande aan zijne geestelijkheid ‘mededeelingen’, waaruit ik - volgens het Vaderland - ontleen: ‘De bisschoppen van Nederland kunnen hunne goedkeuring aan deze Vereeniging (de Ned. Padvinders-vereeniging) niet hechten. Zij waarschuwen hunne geestelijkheid zooveel mogelijk te zorgen dat hunne Katholieke mannen of jongens aan deze Padvinderij niet meedoen.’ - -
Bravo! De R.K. jongens zullen door dit hoogst-verstandig optreden ongetwijfeld behoed worden voor de aapachtigheid, waardoor een groot deel der hedendaagsche jeugd in de hoogste mate belachelijk is - als men die mal-opgedirkte kinderen ziet soldaatje spelen, met waanwijze gezichten van wat ben je....
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
V.
Voorheen en thans.
In Beesd is dezer dagen een hoogsteenvoudige vrome vrouw overleden, die, volgens de Standaard, een zeer sterken invloed heeft uitgeoefend op dr. Abraham Kuyper's geestelijken ommekeer. Uit een driestar in dit Blad ontleen ik daaromtrent:
...‘Ook al bleef in Beesd de “orthodoxie” nog meer of min den toon aangeven, Pietje Baltus wilde van zulk kerkelijk leven niets weten. Dat was al half werk, en daar deed ze niet aan mee. Al dat half orthodoxe gedoe zonk toch al meer in. Daar kon Gods Kerk niet bij leven, veel minder bij bloeien. En daarom ging ze naar geen kerk, en wilde zelfs zoo'n halfgaren prediker niet bij zich aan huis ontvangen. Ze stond op volle belijdenis van het geloof waarvoor onze martelaren gestorven waren. In al dat schikken en plooien en toegeven had ze den dood gezien.
Ook toen dr. K. predikant geworden was, wilde ze niets van hem weten. Dit zou ook wel weer zoo'n halfwas, zoo'n halfslag, halfbakken, halfvleugelig Kerkverwoester zijn. Kortom, ze wilde en moest ook van hem niets hebben. En dit was in zooverre begrijpelijk, daar dr. K. hij zijn komst te Beesd wel was wat men toen “rechtzinnig” noemde, maar sterk-ethisch en daarom eer anti-Gereformeerd.
Toch heeft er toen een ontmoeting plaats gehad, en in zooverre bracht die ontmoeting in dr. K.'s overtuiging een keer, dat hij op eenmaal in deze vrouw de kracht van het absolute begreep, en niet alle halfslachtigheid brak.
Toen volgde kennismaking niet der vaderen geestelijk erfgoed. Dordt, dat eerst had afgestooten, trok van toen af aan. Van Calvijn ving hij lichtstralen op.
Die eenvoudige vrouw had de lijn van zijn leven van half naar heel omgebogen, en steeds bleef het dr. K.'s dankbare erkentenis, dat hij eerst door haar kennismaking gebracht was, waar hij thans voelde te moeten zijn.’
Nietwaar, 't zou vermakelijk zijn als het niet zoo walgelijk-weerzinwekkend ware, zulk een gedraai! Deze man, deze Kuyper, die, van een eenvoudigen predikant te Beesd, dóór de orthodoxie, - laat ik liever zeggen door het calvinisme - opklom, langs doleantie
| |
| |
en Vrije Universiteit, tot den intiemen tafelvriend van wijlen Leopold II van België, tot minister van Staat, enz. enz., hij durft thans, in verband met zichzelf, van die eenvoudige gestorvene geloovige spreken van ‘haar staan op de volle belijdenis van het geloof waarvoor onze martelaren gestorven waren. In al dat schikken en plooien en toegeven had ze den dood gezien.’
Heeft die eenvoudige vrouw later iets geweten van de twijfelachtige ridderorde-quaestie, van al het ‘geschik en geplooi’ waartoe elke rechtzinnige minister verplicht is, van het gezellig samenzijn met Leopold II, een dergenen van wien de Bijbel op de meestuitdrukkelijke wijze zegt (in de brieven van Paulus) dat het den geloovigen niet geoorloofd is met dezulken om te gaan? -
En dan verder die leugen, dat ‘de lijn van dr. K's leven van half naar heel is omgebogen geworden.’
Nooit integendeel heeft iemand beter dan dr. Kuyper de kunst verstaan zich als een ware diplomaat te buigen in alle lijnen waarin dat voor zijn politiek noodzaak was.
Waarlijk, hij heeft de aardsche Pietje Baltus, die, verweg in Beesd, in haar eenvoudig leven, wel niet heel veel zal hebben begrepen van des staatsmaas leven en werken, vermoedelijk gemakkelijk genoeg een rad voor de ongen kunnen draaien.
Maar, als haar geloof zich niet vergiste, als ze nu is in een Hemel van waar ze kan zien en kan oordeelen, dan stellig zal ze raar opkijken van hetgeen er geworden is uit haren bekeerling. En misschien, ja hoogstwaarschijnlijk, zal zij het de Genestet dan nazeggen:
‘Voorwaar, de oude was beter voor God...’
Of ook, wat ik voor waarschijnlijker houd, ze zal op al het aardsche gedoe wel met een schouderophalen neerzien, en nu eindelijk begrijpen, dat er iets is veel meer waard dan ‘Calvijn's lichtstralen’ en ‘gereformeerdheid’, enz., namelijk het waarachtige doen naar den wil van God.
Of haar bekeerling haar in dat opzicht tot eere strekt?
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VI.
Raak.
‘De Nieuwe Spectator’ schrijft:
| |
Komisch.
De bladen brachten onlangs het curieus bericht, dat de heer Willem Mengelberg, orkestdirecteur van het Concertgebouw, bedankt zou hebben voor de ‘vereerende uitnoodiging’ van H.M. de Koningin, om aan de koninklijke tafel mede aan te zitten. Als reden van dit bedanken gaf de heer Mengelberg op zijn ‘drukke bezigheden’.
Zekere meneer Bernard Canter, die onder het pseudoniem ‘Silvius’ in de Oprechte Haarlemsche Ct. ‘silhouetjes’ pent, acht zich geroepen den artist Mengelberg over deze beleediging, der koningin aangedaan, te kapittelen.
Op de volgende wijze:
Wat zijn de ‘drukke’ bezigheden van dezen heer, welke hem dwingen een zoo vereerende uitnoodiging af te wijzen? Welke voornamer bezigheden kon deze heer hebben, dan te gast te gaan bij H.M. de koningin?
Wanneer H.M. koningin Wilhelmina van hare belangstelling voor de Nederlandsche kunstenaars blijk geeft door ze aan haar disch te doen noodigen, behooren de kunstenaars dat te waardeenen. Zij vervullen dan niet alleen een plicht jegens zichzelf maar ook jegens de kunst en de kunstenaars, die zij vertegenwoordigen. Verzaken zij dezen plicht dan verdienen zij daarvoor in het publiek te worden gelaakt.
SILVIUS.
In ze niet oer-komisch, deze verontwaardiging van het burgermannetje Bernard Canter, die vinger en duim likt naar 'n onderscheiding als door den artist Mengelberg met 'n gebaar van fiere onafhankelijkheid werd afgewezen?
Als de koningin nog eens 'n vlaag krijgt van belangstelling voor de Nederlandsche journalistiek, dan moet ze zonder mankeeren Bernard Canter te eten vragen. Die zal niet weigeren ‘den plicht te vervullen’ jegens de pennelikkerij, door zich te doen verontschuldigen wegens ‘drukke bezigheden’. Want, 't moge dan kosten wat 't kost, Bernard Canter zal naar het paleis kruipen; om de hooge eer te genieten van z'n burgermans-beenen te mogen steken onder de vorstelijke tafel Misschien mag hij dan wel bij die gelegenheid de rokspanden van Z.K.H. den prins ophouden, of de sleep van de koningin. Want, dit is immers de taak van den kunstenaar - altijd volgens het burgermannetje Bernard Canter - n.l. de slippendrager te zijn van vorsten en vorstinnen.
Deze tuchtiging is zóó raak, dat ik er niets aan heb toe te voegen. Ik-ook had een paar malen de gelegenheid dit lik-exemplaar onzer Nederlandsche pers aan de kaak te stellen. Thans wil ik er alleen nog bijvoegen dat, niettegenstaande het gebuitel en gekruip in, het stof des heeren Bernard Canter, het
| |
| |
toch wèl ver zou moeten gekomen zijn met ons hof, indien lieden van zijn slag daar aan tafel werden genoodigd - hetzij dan aan die der lakeien. - Dat is natuurlijk mogelijk.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|