looze van alles, het oorlogvoeren, te beginnen. Ik las dezer dagen in de courant hoe de Koningin een gelukwensch had gezonden naar onze in Albanië oorlog-voerende officieren wegens hun ‘heldhaftig’ gedrag.
En ik ben overtuigd, dat de overgroote meerderheid Uwer over zooiets geheel en al gedachtenloos heenleest. Ik wil ook de Koninginzelve niet te beslist aansprakelijk stellen voor het onchristelijke van zulk een gelukwensch. Is zij-ook niet een slachtoffer harer vorstenopvoeding? Heeft men haar ooit geleerd zelfstandig, onafhankelijk te denken? En dan ook worden zulke telegrammen niet vóór haar gereedgemaakt, haar ter onderteekening voorgelegd, zonder dat ze zich hoogstwaarschijnlijk rekenschap geeft van den inhoud en zonder dat zij-zelve dien bedacht?
Ik weet het niet. Maar wel weet ik in elk geval, dat we hier met dat groote stopwoord, met die alles omhullende phrase ‘vaderlandsliefde’ - waarmede zoogenaamde voorstanders van oorlog en dienstplicht hunne onmenschlievendetheorieën opsieren, - niets te maken hebben, absoluut niets.
Hier gold het niet ons ‘dierbaar Holland’, ons ‘met goed en bloed vrijgevochten vaderland,’ enz., enz., te verdedigen, tegen welken vijand ook. - Deze officieren hebben zich enkel laten verleiden, door eerzucht of andere redenen, een post aan te nemen die hen verplichtte te gaan vechten in een vreemden staat met vreemde troepen tegen met Holland absoluut niets te maken hebbende vreemdelingen.
Kan iemand dit oorlogvoeren door Hollanders verdedigen op grond van vaderlandsliefde, en al dat fraais?
Is zulk een daad van deze Hollanders niet absoluut onchristelijk, onmenschlievend, bloeddorstig, wreed?
En toch wordt onze Koningin gebruikt om zulk een, juist van haar extra-orthodox-geloovig standpunt te beslister af te keuren daad te verheerlijken met een telegram van gelukwensching.
En de groote domme massa leest er overheen. - Maar ach, wat doet die zelve ook?
Geven de predikanten, die zooeven zoo mooi en aandoenlijk hunne aannemelingen vermaanden, zelven een voorbeeld van vergevensgezindheid en lankmoedigheid en naastenliefde? - In ditzelfde nommer, in het Overzicht v/d Week, haal ik U een staaltje aan van het ‘allerchristelijkst’ optreden van twee geloovige Bladen, twee voorgangers in het goede, de R.K. Tijd, en de Protestantsche dominee Bronsveld.
En de haat en de laster en de nijd en de onvergevensgezindheid gaan zij niet dag in dag uit hun gang in alle kringen der maatschappij? En verwoesten levens. En scheuren banden vaneen. En vertrappen geluk. En stichten in het duister - want dat is het ergste van alles dat in het duister werken - onberekenbaar kwaad.
O, indien de menschen eens waarlijk wilden.... Indien ze wilden, ieder voor zich, zoeken hun eigen geluk, en zoeken hunne naasten een weinig gelukkig te maken, zonder zich te laten leiden door vijandschap en haat en jaloezieën en verbitteringen.
Stel U zulk eene wereld eens voor, eene wereld waarin we elkaar met rust lieten, en ieder voor zich vredig zijn eigen gang ging, goed-doende naar zijn bescheidene mate, zonder méér....
Zou die godsdienst niet zijn de ware, de eenige, die godsdienst van aldus trachten vrede te houden met elkander, en elkanders pad zoo licht mogelijk te maken, in plaats van er zooveel mogelijk schaduw op te werpen?
O ik weet wel dat het eene utopie is. Niemand meer dan ik is ervan overtuigd, dat het meerendeel van 't menschdom veel te laag staat en veel te verachtelijk is van nature, om ooit anders te worden dan het nu eenmaal is, namelijk eene boosaardige, wreede, onreine, in 't geheim lasterende en kwaaddoende massa, bang alleen voor eigen ik, misbruik makend van het zwakkere, het vertrappend onder haar lompen voet, en, als het zichzelf voelt de onmachtige, zich door boosaardige listen heimelijk wrekend. -
Maar soms, in stille doorwaakte nachten, door eene of andere bijzondere aanleiding, als rondom je de natuur ontwaakt in haar frissche, jonge schoonheid, als de hemel azuur-blauw lacht, als een kind je aanziet met zijne nog niet van de gemeenheid van de wereld sluw geworden vertrouwen-uitdrukkende blijde oogen, dan komt over je zulk een weemoedig verlangen naar wat zou kunnen zijn.... indien de menschen slechts wilden: Levensvreugde, Blijheid, Vergiffenis, Naastenliefde, Geoorloofd genot.
Wat hebben we aan kerkgenootschappen - hoe ze zich ook noemen mogen - die geen van allen aanvatten het kwaad bij den wortel, die geen van allen gebieden hunne leden, als een onafwijsbare plicht, te handelen naar de liefdeleer, voorgangers in de eerste plaats, te vergeven onvoorwaardelijk, te leven in zedelijkheid en in matigheid, te