III.
Onnoodige Moord.
Wanneer ons werd vergund één blik te slaan in de onzichtbare wereld, met haar verhoudingen, vermogens en toestanden, dan zien wij voorgoed af van alle wraaknemingen en terechtstellingen hier op aard. Wij vernemen dan hoe in het geestenrijk de gestorven mensch komt te staan tegenover zijn hooger ik, tegenover den strengen rechter dien hij in zijn borst verborgen houdt, ware stem van God, wier innerlijke werkingen hij niet kan ontgaan.
De hel behoeft waarlijk geen plaats te zijn, maar is de toestand waarin het innerlijk zelf verplaatst wordt, staande in een heller schijn tegenover eigen en andere wezens, dan waarvan wij hier op aarde eenig denkbeeld hebben.
Welke korte genoegdoening is de wraak dezer vrouw, die om de eer van haar man te redden een ander mensch vermoordt. Nu reeds is het berouw ingetreden en drukt Mevrouw Caillaux haar spijt uit den Directeur van de Figaro te hebben gedood. Zij kwam te staan na bevrediging van een kortstondige wraakbehoefte, tegenover het tragische van dit plotseling weggerukte leven, dat, zelf temidden van aardschee waan gevangen, dit wereldsche hield voor het werkelijke. Welke hartstochten, welke lagere gevoelens kan de politiek opwekken, dat de eene mensch het intieme leven van den ander omverhaalt, hem zedelijk vermoordt, waarop geen aardsche rechtspraak schijnt te volgen. Voor de minste vergrijpen treedt de strafrechter tusschenbeiden en wij zien armen en behoeftigen in de gevangenis marcheeren, omdat zij zich vergrepen aan het goed van den rijken. Maar in zoo'n politieker, verwarringstoestand schijnt alles geoorloofd, en voor de steken die men elkaar zedelijk toebrengt, de scheldwoorden en aantijgingen, gerechtigd of niet, de moord die men begaat aan elkanders goeden naam, voor dit alles schijnt geen redres te bestaan.
De publieke opinie is op het oogenblik misschien meer begaan met het lot van Mevrouw Caillaux, de sympathie wendt zich vanzelve naar haar, omdat zij de eer heeft willen redden van haar man, maar zij trof niet alleen den schuldige, doch in hem zijn gezin, zijn onschuldige kinderen en familie.
Hoe noodeloos was dit alles, hoe schadelijk, hoeveel onrust brengend in het geheele land!
Ware het haar slechts vergund geweest één blik te slaan in dat andere leven, de straffende zou haar hand hebben teruggehouden. Het is geen vergeefsch woord: Mij komt de wrake toe, ik zal het vergelden, spreekt de Heer. Het is dat wij zoo groot gewicht hechten aan dit aardsche, dat wij onze daden achten van zoo groot belang! Indien wij een oogenblik denken aan het kortstondige van dit alles, dan zal het gevoel ons doordringen van den waan waarin wij leven. Het goddelijke zoeken is het ééne noodige, het goddelijke liefhebben in den mensch, in de natuur, in de kunst. Zichzelf vrijhouden van alle smetten, om niet dat goddelijk licht verdonkerd te zien, waarbij wij leven. Ja - het is een waar woord: wat baat het, of gij de geheele wereld gewint, en lijdt schade aan uwe ziel? Wat baat het deze arme vrouw dat zij een onvoorbereide naar dat andere leven zond, zoo plotseling, zoo gewelddadig, waar hij nu onverwacht en mogelijk ongedacht te staan komt voor zichtelven en den betreurenswaardigen waan doorziet waarin hij leefde.
Zoo wij haar kunnen helpen met onze gedachten van medelijden, met onze gebeden, wij doen dit gaarne, geloovend in de wereld der krachten, waarvan alle werkingen uitgaan. Het geloof in die onzichtbare wereld alléén, had haar kunnen terughouden de wetenschap der onvermijdelijkheid van alle gevolgen, het volkomen besef van het nuttelooze om onzen eigen rechter te zijn, terwijl wij een zoo hoogen onpartijdigen en rechtvaardigen rechter hebben in het eeuwige. Rechtvaardig, omdat Hij liefdevol is en alwetend.
En daar God, zelfs uit het kwade het goede kan doen geboren worden, zoo hopen wij dat het begin van berouw waarvan de ongelukkige sprak, zal overgaan in een zoeken naar hooger wetenschap, naar het licht dat deze nieuwe Bedeeling over de aarde verspreidt.
JOSEPHINE GIESE.
Noot red:
Ik ben zoo vrij er de geachte inzendster op attent te maken, dat deze ‘spijt over haar daad’, achterna door mevrouw Caillaux betuigd, allesbehalve een geloofwaardigen indruk maakt, wijl het bekend is dat elke misdadiger zeer goed weet hoe zulk een zóógenaamde ‘spijt’ hem als ‘verzachtende omstandigheid’ wordt aangerekend door de Justitie. Zeer zeker echter is het in het geval van mevrouw Caillaux - wier laffe moord algeméén, éénstemmig is afgekeurd - voor de hand liggend dat zij, ziende hoe hare mijn verkeerd sprong, zich nu achterna de allures geeft van ‘bel ouw-hebbend’ te zijn M.i. wordt er heden ten dage veel te weinig stilgestaan hij de slachtoffers, en veel te veel bij de zooge-